Heeft een land een regime waarbij een beleggingsinstelling een vrijstelling van bronbelasting kan krijgen bij ontvangst van dividenden van vennootschappen uit dat land als die beleggingsinstelling in dat land is gevestigd? Dan is deze regeling in strijd met EU-recht, ongeacht de plicht van die beleggingsinstelling een minimumuitkering uit te betalen aan haar deelnemers. Met een reactie van mr. dr. Jasper Korving.
Een buitenlandse instelling voor collectieve beleggingen had (kleine) aandelenbelangen in Deense vennootschappen. De uitkering van dividenden door de Deense vennootschappen was onderworpen aan een bronbelasting. In Denemarken bestond voor dergelijke instellingen de mogelijkheid een vrijstelling van bronbelasting te krijgen bij ontvangst van dividenden. Daarvoor moest de instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) voldoen aan twee voorwaarden. Zij moest een ICBE zijn die in Denemarken onderworpen was aan de vennootschapsbelasting, ofwel zij moest in Denemarken zijn gevestigd. Daarnaast moest de ICBE een minimaal bedrag uitbetalen of betaalbaar stellen aan haar participanten. Voldeed een ICBE niet aan de voorwaarden, dan moest zij bij uitbetaling van winsten aan haar participanten bronbelasting inhouden. In geschil bij Hof van Justitie EU (HvJ) is of de verschillende behandeling van Deense ICBE’s en ICBE’s met buitenlandse zetel voor wat betreft de vrijstelling van bronbelasting gerechtvaardigd is.
HvJ vindt ongelijke behandeling niet gerechtvaardigd
De Deense regering motiveerde de verschillende behandeling door te wijzen op het doel van de regeling. De reden voor de ongelijke behandeling is er voor te zorgen dat de belastingdruk voor particulieren die door tussenkomst van een ICBE beleggen in Deense vennootschappen even hoog is als de belastingdruk van particulieren die rechtstreeks in dergelijke vennootschappen beleggen. Daarnaast heeft die regeling volgens de Deense regering tot doel te waarborgen dat uitgekeerde dividenden door Deense vennootschappen ooit tot belastingheffing leiden. HvJ oordeelt dat de mogelijkheid vrijstelling van bronbelasting te verkrijgen voor ingezeten ICBE’s niet gerechtvaardigd wordt door een objectief verschil tussen de ICBE’s gevestigd in Denemarken en ICBE’s gevestigd buiten Denemarken. Het HvJ verwerpt ook het argument van Denemarken dat het verschil in behandeling is gerechtvaardigd door de noodzaak de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te waarborgen. Het HvJ bepaalt daarom dat de Deense regeling strijdig is met EU-recht.
Reactie mr. Jasper Korving
Taxence vroeg mr. dr. Jasper Korving, verbonden aan het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte Belastingadviseurs Rotterdam en docent belastingrecht aan de Maastricht University om een reactie.
'Op 21 juni 2018 oordeelde het Hof van Justitie in het arrest Fidelity Funds. Het oordeelde dat de Deense bronbelastingvrijstelling voor dividenduitkeringen aan binnenlandse icbe’s een inbreuk op het EU-recht vormt.
Kortgezegd bepaalde de Deense wetgeving dat een vrijstelling van bronbelasting van toepassing is wanneer een Deense vennootschap een dividend uitkeert aan een binnenlandse icbe. Strikt juridisch beschouwd is daarmee de inbreuk op het vrije kapitaalverkeer wel gegeven; dividenduitkeringen aan buitenlandse icbe’s komen immers niet voor de inhoudingsvrijstelling in aanmerking. Ook het Hof van Justitie legde in het arrest dan ook de nadruk op de rechtvaardigingsgronden.
Met name wordt aandacht besteed aan het doel van de Deense regeling: Het mag voor een particuliere belegger niet uitmaken of deze rechtstreeks in een Deense vennootschap belegt of door middel van een Deense icbe. De Deense icbe moet teneinde voor de vrijstelling in aanmerking te komen een verplicht minimum bedrag aan dividend betalen of beschikbaar stellen, waardoor de particuliere investeerder ook belast kan worden over de kapitaalopbrengsten in de Deense vennootschap. Om cumulatie van bronbelasting te voorkomen (i.e. eerst door inhouding bij de Deense vennootschap en vervolgens bij dooruitdeling door de icbe) heeft Denemarken er voor gekozen om de eerste uitdeling van de inhouding van bronbelasting vrij te stellen. Het Hof van Justitie oordeelt dit nu een beperking van het EU-recht die niet in stand kan blijven.
Consequenties voor Nederland
De vraag is vervolgens voor Nederland wat de consequenties zijn voor de afdrachtvermindering in de Nederlandse dividendbelasting. Ten aanzien van fiscale beleggingsintstellingen (fbi’s) geldt immers een vergelijkbare doelstelling als die in Denemarken geldt voor icbe’s: Het mag niet uitmaken of rechtstreeks of via een fbi wordt belegd in een Nederlandse vennootschap en om cumulatie van heffing te voorkomen moet de belastingdruk worden verminderd. Nederland heeft daarbij wel voor een andere vorm gekozen dan Denemarken. Denemarken hanteert een vrijstellingsmethode over de eerste uitkering (aan de icbe). Nederland vermindert de dividendbelastingdruk door op de dooruitdeling door de fbi een afdrachtvermindering toe te passen voor het bedrag dat reeds aan dividendbelasting was ingehouden. De juridisch afwijkende vormgeving zou, wat mij betreft, niet doorslaggevend moeten zijn bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een inbreuk op het EU-recht. Het gaat om de doelstelling, waardoor een investeerder die investeert via een Nederlandse fbi wel in aanmerking komt voor een fiscale tegemoetkoming, terwijl dat niet gebeurt als wordt geïnvesteerd via een buitenlandse fbi-achtige, omdat Nederland daar geen heffingsbevoegdheid over heeft. Het gebrek aan heffingsbevoegdheid mag echter, naar mijn mening, niet uitmaken bij de vraag óf Nederland een tegemoetkoming moet verlenen voor de inbreuk op het EU-recht. Dat komt hoogstens aan bod bij de vraag hóe Nederland dat dan moet doen; maar bij gebrek aan heffingsbevoegdheid moet Nederland maar met een andere oplossing komen om een dergelijk verschil in behandeling op te lossen, zoals door al aan de bron vrij te stellen.'
Wet: art. 63 VWEU
Meer informatie: HvJ EU 21 juni 2018, C‑480/16, ECLI:EU:C:2018:480 (Fidelity Funds e.a.)
Geef een reactie