Ook al heeft de inspecteur de hoogte van de aftrekbare hypotheekrente in de definitieve aanslag van de ene fiscale partner geaccepteerd, dan nog kan hij het deel van de hypotheekrente van de andere partner corrigeren.
Een vrouw en een man bewoonden als fiscale partners de eigen woning van de man. De man had deze woning gefinancierd met een lening van zijn ouders. Hij moest over deze lening 9% rente betalen. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) 2015 gaf de man 42% van de negatieve inkomsten uit eigen woning op. De vrouw gaf de resterende 58% op. De Belastingdienst accepteerde de aangifte van de man en legde hem een definitieve aanslag IB/PVV 2015 op. Maar de inspecteur wijkt bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 van de vrouw af van haar aangifte. Hij stelt dat een rente van 9% te hoog is en dat een percentage van 4,5% zakelijk is. De Belastingdienst staat bij de vrouw een aftrek toe van 58% van de totale aftrekpost na correctie. De vrouw tekent beroep aan tegen deze correctie bij Rechtbank Den Haag, die haar beroep ongegrond verklaard. Zie: ‘Te hoge eigenwoningrente aan ouders is schenking’.
Aanslag partners zelfstandig controleren
De vrouw gaat in hoger beroep en stelt dat de inspecteur haar aftrekpost niet mag corrigeren omdat de aftrekpost bij haar partner definitief vaststaat. De Belastingdienst zou daarmee ten aanzien van de gehele aftrekpost een standpunt hebben ingenomen. Maar het hof wijst de vrouw erop dat de inspecteur bevoegd is om aangiftes van fiscale partners zelfstandig te controleren. De Belastingdienst is daarom niet verplicht de definitieve aanslag van de vrouw op dezelfde wijze vast te stellen als de definitieve aanslag van haar man. Omdat het hof een rente van 9% ook te hoog vindt, bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank.
Wet: art. 2.17, vijfde en zevende lid, 3.111 en 3.120 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 6 augustus 2019 (gepubliceerd 22 augustus 2019), ECLI:NL:GHDHA:2019:2213
Geef een reactie