Minister Harbers heeft een derde nota van wijziging van het wetsvoorstel versterken toepassing profijtbeginsel watersysteemheffing naar de Tweede Kamer gestuurd.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld voor woningen en niet-woningen binnen de categorie gebouwd verschillende tarieven te hanteren, de zogenaamde tariefdifferentiatie binnen gebouwd. Het verschil in tarief tussen woningen en niet-woningen wordt daarin bepaald door het verschil in waardeontwikkeling tussen woningen en niet-woningen in het betreffende waterschap.
Als peildatum voor de waardeontwikkeling wordt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voorgesteld 1 januari van het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Dat is echter niet mogelijk omdat de waardeontwikkeling van onroerende zaken pas aan het begin van een volgend kalenderjaar bekend is. De waardeontwikkeling voor het jaar 2025 is dus begin 2026 pas bekend. De tarieven voor de waterschapbelastingen voor een aankomend jaar worden echter halverwege het jaar al berekend. Deze wijziging zorgt er daarom voor dat de peildatum wordt gezet op twee jaar in plaats van één jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om te verduidelijken wat in deze context wordt verstaan onder ‘onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen’ (ofwel een woning). In artikel 116 van de Waterschapswet wordt daarvoor een begripsbepaling opgenomen waaruit volgt dat wordt aangesloten bij artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Waterschappen hebben hier geen zeggenschap over en volgen de gemeente in de genomen beslissing. Een eventueel bezwaar over de vraag of het gaat om een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient of juist niet dient, moet dan ook bij de gemeente worden ingediend.
Geef een reactie