Kan de inspecteur aannemelijk maken dat een situatie is ontstaan waarin een schuld van de dga aan zijn vennootschap niet zal worden afgelost? Dan heeft de niet-afgeloste schuld het vermogen van de vennootschap definitief verlaten.
Een dga had in de loop der tijd een behoorlijke schuld in rekening-courant aan zijn vennootschap opgebouwd. In 2007 werd de rekening-courantschuld omgezet in een lening van € 11 miljoen en de afspraak was dat deze lening na uiterlijk vijf jaar werd afgelost. Dit om te voorkomen dat sprake zou zijn van een winstuitdeling in 2002. Bij verkoop van de Franse woning van de dga was overeengekomen dat hij de verkoopopbrengst hiervan zou gebruiken om de lening gedeeltelijk af te lossen. Bij niet nakoming van enige bepaling uit de overeenkomst van geldlening kon de vennootschap bovendien de lening in zijn geheel opeisen.
Vermogensverschuiving
In geschil bij Hof Amsterdam is of de dga een winstuitdeling heeft genoten. Volgens het hof staat vast dat de dga de Franse woning heeft verkocht maar dat de verkoopopbrengst niet is gebruikt om de lening af te lossen. Na ontvangst van de verkoopopbrengst van de Franse woning door de vennootschap boekte deze dezelfde dag niet alleen de verkoopopbrengst terug, aan de dga maar leende zelfs nog een extra bedrag uit. Daarmee heeft de dga de voorwaarden uit de geldleningsovereenkomst niet nageleefd en werd de lening direct opeisbaar. De vennootschap heeft evenwel geen enkele moeite gedaan om het openstaande bedrag op te eisen. Daardoor is de situatie ontstaan dat duidelijk werd dat de lening niet zou worden afgelost, ofwel een definitieve vermogensverschuiving, waarvan zowel de dga als zijn vennootschap zich bewust waren. Ook oordeelt het hof dat vanaf 2010 niet valt in te zien dat de dga de lening aan de vennootschap niet zou terugbetalen, maar wel de rekening-courant zou aflossen. Het hof verklaart het hoger beroep van de dga ongegrond, het saldo van de lening en rekening-courant heeft het vermogen van de vennootschap als dividenduitkering definitief verlaten.
Wet: art. 3.8 en 4.12 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 4 oktober 2018 (gepubliceerd op 17 oktober 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:3711
Geef een reactie