Als de inspecteur het gebruikelijk loon van een dga stelt op een lager bedrag dan het normbedrag, is het aan de dga om te bewijzen dat zijn fiscale loon nog lager moet zijn. Dit is een zware bewijslast, want hij kan geen beroep doen op de doelmatigheidsmarge.
Een man bezat 50% van de aandelen in twee B.V.’s. In zijn aangifte inkomstenbelasting over 2014 gaf hij een loon op voor de werkzaamheden in beide B.V.’s voor in totaal € 13.069. Dat was minder dan de helft van het toenmalige normbedrag van € 44.000 (in 2019: € 45.000). De Belastingdienst vond dit loon veel te laag en stelde het fiscale loon op € 35.069. De dga vindt dit loon weer te hoog en gaat in beroep. Hij stelt dat het hof het gebruikelijk loon moet verminderen met de zogeheten doelmatigheidsmarge (30% tot en met 2014, 25% in latere jaren). Maar het hof wijst erop dat de doelmatigheidsmarge alleen van toepassing is als de Belastingdienst een gebruikelijk loon vaststelt dat hoger is dan het normbedrag. De dga kan het fiscale loon alleen lager krijgen als een lager loon in vergelijkbare situaties, waarin een aanmerkelijk belang geen rol speelt, gebruikelijk is. De man weet dit echter niet aannemelijk te maken. Zijn stelling dat zijn B.V.’s geen winst maken, is daartoe onvoldoende. Tot aan de Hoge Raad toe wordt zijn beroep dan ook verworpen.
Wet: art. 12a Wet LB 1964
Meer informatie: Hoge Raad 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:825
Geef een reactie