Als de leden van een vereniging met elkaar een onderneming drijven, kan er wel degelijk sprake zijn van een gezagsverhouding – en dus een dienstbetrekking – tussen de vereniging en de individuele leden. Dit blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
Een studentenvereniging exploiteert al meer dan 25 jaar een bioscoop met café, organiseert evenementen en festivals en verhuurt zalen aan derden. Alle werkzaamheden worden sinds de start uitsluitend verricht door leden van de vereniging. In het verleden concludeerden de Belastingdienst en het toenmalige GAK dat er geen sprake was van een dienstbetrekking tussen de vereniging en haar leden, maar na een nieuw onderzoek stelde de inspecteur dat er wel degelijk sprake was – en nog altijd is – van een dienstbetrekking. Rechtbank Haarlem oordeelde dat er door het ontbreken van een gezagsverhouding geen sprake was van een dienstbetrekking, maar Hof Amsterdam kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat er wel degelijk een gezagsverhouding was, en dat de werkzame leden in dienst waren bij de vereniging.
Aanwijzingen
Ook de Hoge Raad kwam tot de conclusie dat er sprake was van een gezagsverhouding. Weliswaar hebben de leden zich verenigd om de onderneming te drijven en hebben zij met elkaar de aanwijzingen en instructies opgesteld. Maar dit neemt niet weg dat de individuele leden zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden aan deze aanwijzingen en instructies moeten houden. Dit maakte dat er sprake was van een gezagsverhouding en hierdoor ook van een dienstbetrekking.
Wet: art. 2 Wet LB
Meer informatie: Hoge Raad, 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1172
Geef een reactie