Als iemand niet aan de kenmerken van een ‘echte’ dienstbetrekking voldoet, kan alsnog sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand in maatschappelijk opzicht gelijk kan worden gesteld aan iemand die in echte dienstbetrekking werkt. In beginsel gelden voor de inhoudingen op het loon dezelfde regels als bij echte dienstbetrekkingen.
Begrip dienstbetrekking
De regels van de loonheffing en premieheffing werknemersverzekeringen zijn alleen van toepassing op arbeidsverhoudingen die als dienstbetrekking kwalificeren. In de praktijk bestaan er echter vele soorten arbeidsverhoudingen. Om vast te kunnen stellen of sprake is van een echte dienstbetrekking moet men zich afvragen of iemand zich heeft verplicht om persoonlijk arbeid te verrichten in dienst van de werkgever die op zijn beurt weer verplicht is loon te betalen. Er moet dus een gezagsverhouding bestaan tussen de werkgever en werknemer. Dit houdt in dat de werkgever bevoegd is toezicht te houden op het werk en bindende aanwijzingen of opdrachten te geven met betrekking tot het werk.
Feiten en omstandigheden
Voor de beantwoording van de vraag of iemand in een echte dienstbetrekking werkt wordt vaak aangesloten bij de overeenkomst die is gesloten tussen partijen. Soms kan zelfs de mondelinge overeenkomst doorslaggevend zijn. Voor fiscale doeleinden kan men echter niet altijd terugvallen op de tekst van de overeenkomst of de inhoud van de mondelinge afspraak. Zowel de Belastingdienst als de rechter kijkt vooral naar de feiten en omstandigheden. Nu op basis van de feiten en omstandigheden wordt beoordeeld of sprake is van een dienstbetrekking, zal niet in alle gevallen duidelijkheid bestaan over de kwalificatie van de arbeidsverhouding op basis van de hoofdkenmerken loon, persoonlijke arbeid en gezag. In de Wet loonbelasting zijn daarom een aantal arbeidsverhoudingen opgenomen die eveneens als dienstbetrekking worden beschouwd. In dat geval zijn de regels van de loonheffing en premieheffing werknemersverzekeringen van toepassing.
Fictieve dienstbetrekking
Voor bepaalde groepen personen geldt dat de arbeidsverhouding toch wordt gezien als dienstbetrekking, ondanks het feit dat niet wordt voldaan aan alle kenmerken van een echte dienstbetrekking. Men spreekt dan van fictieve dienstbetrekkingen. Hierbij moet altijd eerst worden bepaald of sprake is van een echte dienstbetrekking. Pas daarna kan men overgaan op de vraag of iemand wel of niet werkzaam is in een fictieve dienstbetrekking. De Wet LB kent de volgende fictieve dienstbetrekkingen (artikel 3 en 4 Wet LB 1964):
- (hulpen van) aannemers van werk;
- (hulpen van) tussenpersonen;
- (hulpen van) thuiswerkers;
- leerlingen en stagiairs;
- meewerkende kinderen van 15 jaar of ouder;
- topsporters;
- werknemers/aanmerkelijk belanghouders;
- commissarissen;
- bestuurders van werknemerscoöperaties;
- pseudo-werknemers (opting-in).
- gelijkgestelden (restcategorie).
Gelijkgestelden
Onder de restcategorie ‘gelijkgestelden’ vallen alle personen die tegen beloning persoonlijk arbeid verrichten en wiens arbeidsverhouding niet op basis van de eerdere bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, maar naar maatschappelijke opvatting wel aan een dienstbetrekking wordt gelijkgesteld. Het moet dan gaan om arbeidsprestaties die doorgaans ten minste 2 dagen per week plaatsvinden tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een week ten minste zal bedragen 2/5 maal het bedrag van het minimumloon.
Incidentele of blijvende afwijkingen
De opdrachtgever moet op basis van de verwachtingen bij de aanvang van de arbeidsverhouding beoordelen of iemand een gelijkgestelde is. Het is echter mogelijk dat tijdens de arbeidsverhouding een incidentele afwijking zich voordoet. In dat geval blijft de fictieve dienstbetrekking in beginsel gewoon in staand. Gaat het echter om een blijvende afwijking, dan is het verstandig om de arbeidsverhouding opnieuw te beoordelen. De gelijkgestelde kan bijvoorbeeld op een gegeven moment op zoek gaan naar meer opdrachtgevers, reclame gaan maken, investeringen doen en zich regelmatig laten vervangen. Hierdoor kan de fictieve dienstbetrekking langzamerhand de kwalificatie krijgen van een werkzaamheid of zelfs een onderneming.
Fictieve dienstbetrekking of eigen onderneming?
Een duidelijk voorbeeld hiervan is een zaak waarin een distributeur van dagbladen die ruim 41 jaar bij één distributiebedrijf had gewerkt, meende dat hij een onderneming dreef en niet in dienstbetrekking was van dit bedrijf. Hij verzorgde zes dagen per week de distributie van landelijke dagbladen en bezorgde af en toe ook zelf de kranten. Hij maakte daarvoor gebruik van zijn eigen auto. Ook stond hij ingeschreven als eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel. Hof Arnhem vond echter dat sprake was van een fictieve dienstbetrekking en niet van een onderneming. Het hof overwoog daarbij dat de distributeur niet als ondernemer naar buiten trad, 41 jaar lang bij hetzelfde distributiebedrijf werkte en zich ook niet richtte op het werven van meer opdrachtgevers. De distributeur bleek ook geen reclame te maken en voerde geen administratie. Volgens het hof was het risico voor de (betaling van de) omzet en de investering in de reserveauto en de verplichting om bij afwezigheid voor een vervanger te zorgen onvoldoende om te kunnen spreken van een onderneming.
Wet: artikel 4 Wet loonbelasting 1964, artikel 2c Uitvoeringsbesluit LB
Meer informatie: Hof Arnhem, 24 april 2012 (gepubliceerd 11 mei 2012), LJN: BW5526
Geef een reactie