Soms blijkt een erfrechtelijke verkrijging hoger te zijn dan de inspecteur in eerste instantie kon weten. In zo’n geval kan sprake zijn van een partieel nieuw feit, waardoor gedeeltelijke navordering aan de orde kan zijn.
Op 15 februari 2013 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar een man en zijn vader in verband met verdenking van witwassen. Van dit strafrechtelijk onderzoek is een proces-verbaal opgemaakt. Volgens dit proces-verbaal is onder andere het volgende gebleken. De vader is de afgelopen twintig jaar “woonachtig” geweest in diverse landen. Maar de inschrijving in deze landen blijkt uitsluitend onder vermelding van: Zonder Vaste Woon Of Verblijfplaats Hier Te Lande. Uit nader onderzoek blijkt de inschrijving in het buitenland een administratieve handeling te zijn en niet de werkelijke verblijfplaats van de vader weer te geven. De vader heeft wel een bankrekening in Duitsland met bijbehorend creditcard. Zo’n 74% van de bestedingen heeft plaatsgevonden buiten Duitsland. Het aandeel van de bestedingen in Nederland bedraagt 36%. In 2015 overlijdt de vader. Op dat moment heeft hij de Nederlandse nationaliteit. Zijn zoon is zijn enige erfgenaam.
Rechtbank vernietigt navorderingsaanslag erfbelasting
De zoon meent dat hij geen erfbelasting is verschuldigd omdat zijn vader op het moment van zijn overlijden geen inwoner was van Nederland. De Belastingdienst stuurt de zoon op 3 april 2017 een brief waarin hij stelt dat de vader in 2006 woonachtig is geweest in Nederland. Op basis van een fictie wordt de vader daardoor geacht de daaropvolgende tien jaren in Nederland te hebben gewoond. De zoon krijgt op 28 april 2020 een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd over een verkrijging van € 10.586.398, evenals een vergrijpboete van ruim € 1 miljoen. Hij tekent echter beroep aan tegen deze navorderingsaanslag. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigt de aanslag en de vergrijpboete vanwege het ontbreken van een nieuw feit. Zie NTFR 2022/3725 en ‘Navorderingsaanslag erfbelasting over € 10,5 miljoen vernietigd’. Vervolgens gaat de Belastingdienst in hoger beroep.
Partieel nieuw feit
Hof Den Bosch vindt aannemelijk dat de inspecteur erfbelasting vóór het verstrijken van de aanslagtermijn ermee bekend was dat de vader in de periode van tien jaar vóór zijn overlijden mogelijk in Nederland woonde. Hij had daarom bij de inspecteur inkomstenbelasting moeten informeren naar het woonplaatsonderzoek. Verder oordeelt het hof dat Belastingdienst binnen de aanslagtermijn de zoon een aanslag erfbelasting had moeten opleggen naar een redelijke schatting. Als men uitgaat van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in een navorderingsaanslag IB/PVV 2010, is € 7.547.050 een redelijke schatting van de erfrechtelijke verkrijging. Voor zover de erfrechtelijke verkrijging hoger is, is wel sprake van een nieuw feit en kan de fiscus navorderen. De Belastingdienst moet dan wel aannemelijk maken dat sprake is van een belastbaar feit.
Erflater heeft in Nederland gewoond
Daarna oordeelt het hof dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de vader op enig moment in de tien jaren vóór zijn overlijden in Nederland heeft gewoond. Daarmee is sprake van een belastbaar feit. De volgende omstandigheden wijzen erop dat de vader in de tien jaren vóór zijn overlijden op enig moment in Nederland heeft gewoond:
- De vader heeft in 2006 korte tijd ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen op een adres in Nederland.
- Uit gegevens van de RDW blijkt dat de vader van 1 februari 2002 tot en met 27 september 2007 een auto met Nederlands kenteken op zijn naam heeft gehad.
- De zoon heeft verklaard dat zijn vader nergens sociale banden had;
- Uit bij VGZ opgevraagde informatie blijkt dat de vader van 14 mei 2005 tot en met 26 juni 2008 voor zijn ziektekosten was verzekerd bij VGZ;
- Uit rechtshulpverzoeken is gebleken dat de vader niet fiscaal bekend was in het buitenland;
- De vader bezocht bijzonder vaak het familiegraf in Nederland , waar onder andere zijn voor-overleden echtgenote is begraven. Dit graf heeft de vader bovendien uitgekozen om zelf begraven te worden; en
- De vader had de Nederlandse nationaliteit.
Vernietiging van vergrijpboete
Nu sprake is van een belastbaar feit, draait het hof de vernietiging van de navorderingsaanslag door de rechtbank terug. Het hof vermindert vervolgens het bedrag van de naheffingsaanslag naar een belaste verkrijging van € 2.945.819. Ten slotte oordeelt het hof dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. De zoon heeft inderdaad in zijn aangifte erfbelasting vermeld dat zijn vader niet in Nederland woonachtig is geweest. Maar daarmee heeft hij nog niet opzettelijk of grofschuldig onjuist aangifte gedaan.
Wet: art. 16, eerste lid AWR en art. 1 en 3, eerste lid SW
Geef een reactie