Mr. dr. Jan Gooijer geeft zijn commentaar op een zaak waarin de oprichter van een lichaam over het vermogen van dat lichaam kan beschikken alsof het zijn eigen vermogen is. In dat geval rekent de fiscus de opbrengsten over dat vermogen toe aan die oprichter. Dit werkt ook door naar de dividendbelasting. Het lichaam kan dan geen ingehouden dividendbelasting terugvragen.
Een Oostenrijkse ‘eigennützige Privatstiftung’ (ePS) met rechtspersoonlijkheid was in Oostenrijk onderworpen aan een winstbelasting. Een man die in Oostenrijk woonde, had deze ePS opgericht. De ePS ontving dividend van een Nederlandse bv. De ePS verzocht om teruggaaf van dividendbelasting die is ingehouden op haar dividend. De inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen. Volgens Hof Den Bosch (zie NTFR 2019/1439) is dat terecht. Ook in cassatie krijgt belanghebbende nul op het rekest.
Ander beschikt over vermogen
De Hoge Raad stelt eerst het juridische kader voorop. De hoogste nationale rechter oordeelt daarbij dat voor de teruggaaf onder meer is vereist dat de verzoeker voor de heffing van dividendbelasting moet zijn aan te merken als opbrengstgerechtigde (en uiteindelijk gerechtigde). In oudere rechtspraak is voor de inkomstenbelasting het volgende beslist. Kan een belastingplichtige over het in een stichting aanwezige vermogen beschikken als ware het zijn eigen vermogen? Dan wordt dat vermogen behandeld als ware het vermogen van de belastingplichtige zelf. Dit betekent dat ook de opbrengsten van dat vermogen voor die heffing worden behandeld als waren zij opbrengsten van die belastingplichtige zelf. Voor de heffing van de inkomstenbelasting treedt die belastingplichtige als genieter in de plaats van de stichting.
Doorwerking naar dividendbelasting
Voor de heffing van dividendbelasting en vennootschapsbelasting is dit niet anders. Wat de dividendbelasting betreft, is de genieter dan de opbrengstgerechtigde. Een en ander geldt eveneens met betrekking tot (het vermogen van) een lichaam dat is opgericht naar het recht van een andere staat of dat is gevestigd in een andere staat. Het hof heeft geoordeeld dat de oprichter over het vermogen van belanghebbende kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Dit oordeel is cassatieproof. Daaruit volgt dat de ePS voor de heffing van dividendbelasting niet is aan te merken als opbrengstgerechtigde.
Commentaar mr. dr. Jan Gooijer
Taxence vroeg mr. dr. Jan Gooijer, verbonden aan Vrije Universtiet Amsterdam om een reactie op dit arrest.
In zijn arrest van 30 oktober 1985 (ECLI:NL:HR:1985:AC9086) verklaarde de Hoge Raad expliciet dat de fiscale transparantie geldt voor de inkomsten- en vermogensbelasting. De jurisprudentie werd voor de loonbelasting van toepassing verklaard in 1996 (Hoge Raad 10 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1860) en nu dus ook voor de vennootschaps- en dividendbelasting. Deze uitbreiding is mijns inziens logisch. Voor de dividendbelasting die (onder meer) geldt als een voorheffing van de inkomstenbelasting dient men ten aanzien van hetzelfde inkomen, dezelfde subjecten in aanmerking te nemen. En voor de vennootschapsbelasting is doorwerking van de jurisprudentie eveneens noodzakelijk. Zo wordt voorkomen dat het inkomen van een fiscaal transparante stichting niet alleen bij de fiscale genieter van dat inkomen, maar ook bij de stichting zelf wordt belast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat sprake is van een stichting met ondernemingsactiviteiten.
Toepassing voor buitenlandse lichamen
Verder overweegt de Hoge Raad dus ook dat de jurisprudentie ook geldt voor lichamen opgericht naar buitenlands recht en lichamen die zijn gevestigd in het buitenland. Ook deze uitbreiding is naar mijn mening passend. Ik zie niet in waarom voor de toepassing van de Nederlandse directe belastingen voor in het buitenland gevestigde stichtingen of voor buitenlandse stichting-achtigen een afwijkende benadering zou moeten gelden. Een punt van aandacht is wel de eventuele belastingplicht in het buitenland van een naar Nederlandse maatstaven transparante stichting. Zo was de Oostenrijkse Privatstiftung onderworpen aan de Oostenrijkse vennootschapsbelasting. Fiscale transparantie naar Nederlandse maatstaven zou dan kunnen leiden tot dubbele belastingheffing. In deze casus doet zich dat echter niet voor omdat de ontvangen dividenden waren vrijgesteld van Oostenrijkse dividendbelasting. Toepassing van het hiervoor beschreven toetsingskader op eerder vastgestelde feiten leidt tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.
Wet: art. 10, eerste en tweede lid Wet DB
Bron: Hoge Raad 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:212, 19/01293
Geef een reactie