Voor de uitleg van het begrip ‘vast middelpunt’ in het belastingverdrag Nederland-India, moet worden aangesloten bij artikel 5 OESO-modelverdrag. Er is niet alleen sprake van een vast middelpunt bij een duur van de activiteiten van ten minste zes maanden, aldus de Hoge Raad.
Een duiker voerde reparatiewerkzaamheden uit aan een drijvende tankopslag die was gelegen op een vaste locatie in de territoriale wateren van India. Er ontstond discussie over de vraag of hij geregeld over een vast middelpunt beschikte en India daardoor het heffingsrecht toekwam. Eerder oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden al dat de omstandigheid dat de man op projectbasis gedurende 89 dagen eenmalige, op zichzelf staande werkzaamheden verrichtte op de drijvende tankopslag, niet een vast middelpunt met zich bracht.
Vaste inrichting
Volgens de Hoge Raad is voor het bestaan van een vaste inrichting een zekere duurzaamheid vereist, en is het verrichten van activiteiten met een louter tijdelijk karakter op zich ontoereikend voor de aanwezigheid van een vaste inrichting. Daarbij kan ook een rol spelen of de activiteiten een eenmalig dan wel terugkerend karakter hebben. De begrippen ‘vast middelpunt’ en ‘vaste inrichting’ komen in functie overeen. Voor het antwoord op de vraag welke mate van duurzaamheid is vereist voor het bestaan van een vast middelpunt in de zin van artikel 14 van het belastingverdrag, ligt het daarom in de rede aan te sluiten bij de commentaren van artikel 5 van het OESO- en VN-modelverdrag. Er is daarbij geen goede grond aan te nemen dat van een vast middelpunt alleen sprake kan zijn bij een duur van de desbetreffende activiteiten van ten minste zes maanden. Toch verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Het oordeel van het Hof bevatte geen onjuiste opvatting van het begrip ‘vast middelpunt’ en behoefde niet meer motivering dan was gegeven.
Wet: artikel 14, lid 1 sub a belastingverdrag Nederland – India, artikel 5 OESO-modelverdrag
Meer informatie: Hoge Raad, 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:44
Geef een reactie