Het feit dat bepaalde acquisities op zakelijke gronden zijn verricht, wil nog niet zeggen dat men aan de zakelijkheidstoets bij de antiwinstdrainageregeling voldoet. Er is namelijk sprake van een dubbele zakelijkheidstoets. Hof Amsterdam geeft aan wat hieronder moet worden verstaan.
Als een vennootschap een lening afsluit bij een verbonden vennootschap of verbonden natuurlijk persoon die verband houdt met bepaalde ‘besmette’ handelingen, kan deze aanlopen tegen de antiwinstdrainageregeling op grond van art. 10a Wet Vpb 1969. De betaalde rente is in dat geval niet aftrekbaar, tenzij de bv kan bewijzen dat aan de rechtshandeling en de schuld zakelijke motieven ten grondslag liggen, of sprake is van een zogenoemde compenserende heffing (een effectief tarief van minstens 10%). Zie ook het bericht ‘Nieuwe uitleg over renteaftrekbeperking bij winstdrainage’. In de zaak voor Hof Amsterdam was het de vraag of de rente van de voor acquisities aangegane leningen van een moeder en dochter-bv aftrekbaar waren. De leningen waren hoofdzakelijk gefinancierd met de opbrengst van een aandelenemissie door de topholding van het concern (bestaande uit bv’s in diverse landen) die was gevestigd op Mauritius. De bv’s stelden dat het zakelijke karakter van de schulden gegeven was nu de acquisities ook zakelijk waren. Maar het hof was het met de inspecteur eens dat de dubbele zakelijkheidstoets inhoudt dat naast de zakelijkheid van de acquisities ook zakelijke overwegingen ten grondslag moeten liggen aan de daarmee verband houdende schulden. De bv’s konden voor wat betreft de met de opbrengst van de aandelenemissie gefinancierde leningen geen bewijs leveren. Wel mochten de bv’s de rente en valutaverliezen over de overige financieringsbronnen (dividenden en opbrengsten van intragroepsleningen) aftrekken.
Wet: artikel 10 Wet vennootschapsbelasting 1969
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 5 december 2013, (gepubliceerd op 19 december 2013), ECLI:NL:GHAMS:2013:4592
Geef een reactie