Advocaat-Generaal Wattel concludeert dat op dwangsommen betaald aan ambtenaren ten onrechte loonheffing is ingehouden. Volgens de Advocaat-Generaal overheerst bij het verschuldigd zijn van de dwangsommen de hoedanigheid van bestuursorgaan die van werkgever.
Twee militairen en een politieagent maakten bezwaar tegen de afwijzing van de minister van Defensie respectievelijk de korpschef van arbeidsrechtelijke verzoeken die zij hadden ingediend. De arbeidsverhouding van ambtenaren wordt beheerst door het publieke recht in plaats van het civiele recht. De nakoming van arbeidsrechtelijke verplichtingen is daarom onderworpen aan het bestuursrecht. Op de bezwaren werd niet tijdig beslist, zodat de verzoekers een dwangsom op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht werd verbeurd. Op de dwangsommen werden loonheffingen ingehouden. Volgens de Advocaat-Generaal (A-G) is dat ten onrechte omdat de hoedanigheid van bestuursorgaan die van werkgever overheerst. Daarnaast kan deze dwangsom niet worden gezien als een werkgeversverplichting omdat de dwangsom uit de wet voortvloeit. Ook is geen sprake van een onverbrekelijk met een werkgeversverplichting samenhangende verplichting.
Commentaar Laura Jentink
Deze procedures gaan over de vraag wanneer een betaling van een werkgever aan een werknemer tot het loon moet worden gerekend. Het algemene uitgangspunt is dat al hetgeen dat uit de dienstbetrekking voortvloeit, tot het loon wordt gerekend. Veelal is duidelijk dat een betaling door een werkgever aan een werknemer tot het loon hoort. Het is lastiger om die vraag te beantwoorden wanneer een werkgever en een werknemer zich ook in een andere hoedanigheid tot elkaar verhouden. Bijvoorbeeld in het geval een werknemer een loods aan zijn werkgever verhuurt. De huurpenningen horen niet tot het loon. De A-G komt tot de conclusie dat de dwangsommen niet in de hoedanigheid van werkgever verschuldigd waren, maar in de hoedanigheid van bestuursorgaan. Het is echter de vraag of de hoedanigheid van werkgever bij de afwikkeling van een arbeidsrechtelijk geschil kan worden ontkend.
Rechtspositionele regeling
Verder horen betalingen op grond van afspraken in de arbeidsovereenkomst of rechtspositionele regelingen waaraan de werknemer een recht op dergelijke vergoedingen kan ontlenen, behoudens uitzonderlijke situaties, tot het loon. Omdat de arbeidsverhouding van de ambtenaren door het publieke recht worden beheerst, kan worden gezegd dat de dwangsom wordt betaald op grond van een rechtspositionele regeling. Om diezelfde reden – de dwangsom vloeit voort uit de wet – meent de A-G dat de dwangsom niet uit een rechtspositionele regeling voortvloeit. Dat overtuigt niet, omdat civiele dwangsommen wel tot het loon kunnen horen. Bijvoorbeeld een dwangsom die is verbonden aan de verplichting tot het ongedaan maken van de niet-nakoming van een werkgeversverplichting. Het gegeven dat de dwangsom uit de wet voortvloeit, staat niet aan de kwalificatie loon in de weg. Als sprake is van een rechtspositionele regeling, is volgens de A-G nog steeds geen sprake van loon. De dwangsom wordt volgens hem opgeroepen door een treuzelend overheidsloket, niet door een traag beslissende werkgever, en dat maakt de situatie zo uitzonderlijk dat geen sprake kan zijn van loon. Ook hierop is een en ander af te dingen. Vergoedingen die in de risicoaansprakelijkheid van de werkgever liggen – en zich ook buiten het kader van de dienstbetrekking kunnen voordoen – horen ook tot het loon als zij zijn opgenomen in een arbeidsovereenkomst of rechtspositionele regeling.
Zie ook: Parket bij de Hoge Raad 27 november 2018 (gepubliceerd op 18 januari 2019), ECLI:NL:PHR:2018:1452 en Parket bij de Hoge Raad 27 januari 2018 (gepubliceerd op 18 januari 2019), ECLI:NL:PHR:2018:1454
Wet: art. 4.17 AWB en art. 10 lid 1 Wet LB 1964
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 27 november 2018 (gepubliceerd op 18 januari 2019), ECLI:NL:PHR:2018:1338
Geef een reactie