Een trader die een som geld stort aan een bevriende relatie van haar dga, onvoldoende bewijs voor het bestaan van de transactie en partijen die wisselende verklaringen afgeven; een verloren zaak volgens Hof Den Haag.
Het ging hier om een bv die zich bezig hield met de handel in effecten, opties, edele metalen, futures en termijncontracten. In december 2000 maakte de bv een bedrag van € 200.000 over aan een bevriende relatie van de dga. Volgens de bv vormde dit bedrag de aankooppremie van een zogeheten over the counter optiecontract, aangegaan ter afdekking van risico’s uit tegengestelde future-posities. Afgezien van de overboeking van dit bedrag, was er geen bewijs van het bestaan van de transactie. Ook degene die de wederpartij zou zijn geweest in de transactie, ontkende het bestaan van de transactie. Het hof achtte de verklaring van de bv voor de betaling van het bedrag niet geloofwaardig. Ook de gemeenschappelijke verklaring van de dga en wederpartij naar aanleiding van emailverkeer met de AFM wees in een andere richting. Hieruit maakte het hof op dat de dga meende een vordering te hebben op de wederpartij. Dit verdroeg zich niet met de gang van zaken zoals die geschetst was door de bv. Het was niet aannemelijk geworden dat de € 200.000 kosten waren die voortvloeiden uit de ondernemingsactiviteiten. Dit bedrag was daarom aan het vermogen van de bv onttrokken en de belastbare winst was terecht met dit bedrag verhoogd.
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 21 januari 2014 (gepubliceerd op 2 juni 2014), ECLI:NL:GHDHA:2014:1780
Geef een reactie