Een heffingsambtenaar moet volstaan met één aanslag als sprake is van een pand waarvan de bedrijfsruimte en woonruimte met elkaar zijn verbonden. Het gaat dan om één bedrijfsruimte met verschillende gebruikers waarvan alleen één gebruiker in de heffing mag worden betrokken.
Voor het afvoeren van stoffen vanuit een pand wordt verontreinigs- en zuiveringsheffing opgelegd aan de gebruikers van die ruimtes. In het geval van een woonruimte zijn de leden van een huishouden de gebruikers. Bij de bedrijfsruimte is dat degene die gebruikt maakt van die ruimte. Mocht geen afzonderlijke woonruimte aanwijsbaar zijn in het pand waarin een bedrijf wordt uitgeoefend, dan moet de heffingsambtenaar het pand als één bedrijfsruimte aanmerken. In dat geval is alleen één van de gebruikers belastingplichtig. Dit bleek uit een zaak voor Rechtbank Den Haag. Het ging om een pand waarin een bv een bedrijf uitoefende en waarin de dga van deze bv samen met zijn gezin woonde. De heffingsambtenaar legde voor de afvoer van de stoffen uit het pand eerst aanslagen zuiveringsheffing op aan de dga en daarna aan de bv. De rechtbank vond echter dat de heffingsambtenaar niet een aanslag kon opleggen aan een andere gebruiker voor hetzelfde belastbaar feit. De bedrijfsruimte en woonruimte waren namelijk aan elkaar verbonden. Het deel van het pand waarin de dga met zijn gezin woonde vormde geen afzonderlijk deel dat men kon onderscheiden van het deel waarin de bv het bedrijf exploiteerde. Hierdoor was er sprake van één bedrijfsruimte, zo stelde de rechter. Bovendien waren de aanslagen die werden opgelegd aan de dga al onherroepelijk geworden.
Wet: artikel 3 Verordening zuiveringsheffing, artikel 3 Verordening verontreinigingsheffing
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 19 april 2012, (gepubliceerd 15 mei 2012), LJN: BW5801
Geef een reactie