Wanneer een goeddoelstichting in aanmerking wil komen voor de voordelen die de belastingwet biedt, moet zij handelen in lijn met haar (goed)doelstelling. Dat deze voorwaarde niet voor niets wordt gesteld, bleek maar weer eens in het onderstaande geval.
Het ging in deze zaak om een alleenstaande dame die in 2002 overleed. In het jaar voordat zij overleed, had zij een goeddoelstichting opgericht. Deze stichting zou allerlei goede doelen (kerkelijk, charitatief, cultureel, etc.) gaan ondersteunen. In haar testament had zij de goeddoelstichting als enige erfgenaam benoemd. Ook had zij haar belastingadviseur als executeur-testamentair benoemd. Na het overlijden van de dame erfde de stichting haar hele vermogen van ruim een half miljoen euro. De belastingadviseur kwam in dienst bij de stichting om dit vermogen te beheren. De stichting betaalde vervolgens allerlei zaken voor de belastingadviseur. Zo kocht de belastingadviseur met geld van de stichting een luxe auto, twee golfsets en een fotocamera. Ook werd geld van de stichting gebruikt voor de verbouwing van het kantoor van de belastingadviseur en leende de stichting veel geld aan (een bedrijfje van) de belastingadviseur. De belastingadviseur/het bedrijfje schafte hiermee vakantiehuisjes aan en exploiteerde die. De stichting deed maar heel weinig ‘echte’ giften.
Toen de belastingdienst in 2007 een boekenonderzoek deed, kwamen deze feiten aan het licht. De inspecteur legde aan de stichting een navorderingsaanslag successierecht op omdat hij de stichting niet meer aan wilde merken als goeddoelstichting. Het Hof Arnhem gaf de inspecteur gelijk. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof bevestigd.
Wet: artikel 24 lid 4 SW (tekst 2002)
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem, 17 mei 2011, LJN: BQ6157
Meer informatie: Hoge Raad, 17 februari 2012, LJN: BV5451
Geef een reactie