Hof Den Haag oordeelt dat een verzoek om ambtshalve vermindering in de weg staat aan latere navordering op grond van het vertrouwensbeginsel.
Een werknemer is in 2016 door zijn Nederlandse werkgever naar Oman uitgezonden. Hij geeft in zijn belastingaangifte voor 2016 zijn loon en de afgedragen loonheffingen aan. De werkgever heeft echter op basis van het Golfstatenbesluit de ingehouden loonheffing 2016 in 2018 teruggevraagd. Later heeft de werknemer ambtshalve vermindering van zijn aanslag 2016 verzocht, niet wetende dat de werkgever al teruggaaf had aangevraagd. De Belastingdienst willigt het verzoek van de werknemer in, maar een half jaar later heeft de inspecteur toch een navorderingsaanslag opgelegd.
Oordeel hof Den Haag
Bij hof Den Haag is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Hoewel de navorderingsaanslag formeel correct is opgelegd, slaagt het beroep van de werknemer op het vertrouwensbeginsel. Het hof is van oordeel dat de inspecteur dit vertrouwen heeft gewekt door het verlenen van de ambtshalve vermindering. De werknemer heeft bij het verzoek om ambtshalve vermindering alle benodigde informatie correct verstrekt. Daar komt nog bij dat de werknemer niet op de hoogte was van de ontvangst van de loonheffingen door de werkgever en de werkgever de loonheffingen niet heeft doorbetaald aan de werknemer. De inspecteur had volgens het hof bovendien in de computersystemen van de Belastingdienst kunnen zien dat de teruggave loonheffingen aan de werkgever was uitbetaald.
Wet: art. 16 AWR en art. 9.6 Wet IB 2001
Bron: gerechtshof Den Haag 10 april 2024 (gepubliceerd 17 juni 2024), ECLI:NL:GHDHA:2024:804, BK-23/913
Geef een reactie