De Belastingdienst is vaak nogal kritisch als een dga een voorziening wil vormen omdat hij borg staat voor een gelieerde B.V. Vaak is er onenigheid over de zakelijkheid van de borgstelling. Maar soms kan de dga niet eens bewijzen dat een lening is afgesloten.
Een bestuurder en indirect uiteindelijk gerechtigde van een B.V. stelde dat hij borg stond voor die B.V. De bestuurder wilde daarom een voorziening in verband met deze borgstelling. De inspecteur accepteert dit niet. Als de zaak voor Hof Den Haag komt, bestrijdt de Belastingdienst dat de B.V. werkelijk een lening is aangegaan. Het probleem voor de bestuurder is dat hij maar één bankafschrift kan overleggen waarop een overboeking is te zien. Op deze afschrift ontbreekt de tenaamstelling. Daardoor is niet bewezen dat de schuldeiser geld heeft overgemaakt en uitgeleend aan de B.V. Omdat het bestaan van de lening al niet vaststaat, is het vormen van een voorziening voor borgstelling al helemaal uitgesloten.
Wet: art. 3.92, tweede lid, onderdeel c Wet Vpb 1969
Bron: Gerechtshof Den Haag 1 april 2020 (gepubliceerd 9 april 2020), ECLI:NL:GHDHA:2020:787, BK-19/00156
Geef een reactie