Op 18 december heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht aangenomen. CDA, SGP, GroenLinks, SP en OSF stemden tegen. Het wetsvoorstel bied soelaas op het gebied van effectievere geschillenbeslechting, concentratie van bestuursprocesrecht in de Awb en bevoegdheidsverdeling tussen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB).
De concentratie van het bestuursprocesrecht is noodzakelijk, omdat een deel van dit bestuursprocesrecht nog geregeld in andere wetten, zoals de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit geldt met name voor de bepalingen over het hoger beroep. Deze zijn in 1994 niet direct in de Awb opgenomen in verband met de toen lopende discussies over de instanties waaraan het hoger beroep zou moeten worden opgedragen. Bij nader inzien staat de discussie over de institutionele vormgeving van het hoger beroep echter los van het procesrecht. Daarom ligt het in de rede om nu ook het hoger beroep uniform in de Awb te regelen. Slechts voor het hoger beroep in belastingzaken en vreemdelingenzaken zijn enkele afwijkende bepalingen nodig. Zo blijkt uit het wetsvoorstel dat het beroep in cassatie in de AWR geregeld blijft.
Hoofdlijnen wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht
-
verbetering van de regels over het meenemen van nieuwe of gewijzigde besluiten in een lopende bezwaar- of beroepsprocedure;
-
verruiming van de mogelijkheden om gebreken in een besluit te passeren als daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld;
-
aanpassing van de regeling van het horen in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht;
-
instelling van een zogenaamde "grote kamer" voor belangrijke richtinggevende uitspraken in hoogste instantie;
-
invoering van de mogelijkheid tot het nemen van onafhankelijke conclusies in belangrijke zaken bij de hoogste bestuursrechters;
-
invoering van een relativiteitsvereiste (rechtstreeks belang bij aanvechten besluit);
-
verruiming van de mogelijkheden tot het enkelvoudig afdoen van het hoger beroep;
-
invoering van de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep;
-
invoering van de mogelijkheid voor de hogerberoepsrechter om te bepalen dat tegen een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen besluit slechts beroep bij hem openstaat en niet weer bij de rechtbank (de zogenaamde "judiciële lus")
-
afschaffing van het mandaat verbod in hoger beroep.
Meer informatie: 32.450 Wet aanpassing bestuursprocesrecht
Geef een reactie