De Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen is op 26 mei 2015 aangenomen door de Eerste Kamer. De wet vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016.
De vennootschapsbelasting (Vpb) wordt zodanig aangepast dat overheidsondernemingen die economische activiteiten ontplooien op een markt waarop ook niet-overheidsondernemingen (private ondernemingen) actief zijn, op dezelfde wijze aan de heffing van vennootschapsbelasting worden onderworpen als die private ondernemingen. Zie ook: Overheidsondernemingen vanaf 1 januari 2016 Vpb-plichtig.
Recentelijk heeft Staatssecretaris Wiebes van Financiën in de nadere memorie van antwoord tal van vragen van de Eerste Kamer beantwoord. De belangrijkste conclusies zijn:
- Om te bepalen of er sprake is van een winststreven, moet men uitgaan van de commerciële jaarstukken. Fiscale afschrijvingsbeperkingen en fiscale stimuleringsmaatregelen blijven bij het beoordelen van de winst naar fiscale maatstaven buiten aanmerking.
- Als een publiekrechtelijke rechtspersoon onbelaste, vrijgestelde en niet vrijgestelde activiteiten verricht, zullen alle aan de belaste (vrijgestelde en niet vrijgestelde) sfeer toe te rekenen vermogensbestanddelen op de balans staan. Als een dergelijk vermogensbestanddeel na verloop van tijd ook wordt gebruikt voor niet vrijgestelde activiteiten is een herwaardering niet aan de orde, terwijl pas vanaf dat moment een materieel heffingsbelang ontstaat. De staatssecretaris is bereid om in dat geval wel te compartimenteren.
- Er kan worden volstaan met een nihil-aangifte als een rechtspersoon aannemelijk maakt dat deze naast de niet-ondernemingsactiviteiten slechts objectief vrijgestelde activiteiten verricht en wel wordt uitgenodigd tot het doen van aangifte.
- Men kan twee activiteiten onderscheiden als een gemeente met een activiteit zowel niet als wel deelneemt aan het economisch verkeer. Wanneer men door omstandigheden beide activiteiten gezamenlijk moet beschouwen, zal de ene activiteit als onderneming worden aangemerkt. Voor zover de activiteit niet in het economische verkeer wordt verricht, valt het daarmee behaalde resultaat als interne dienst onder een objectvrijstelling. Hiermee wordt hetzelfde resultaat bereikt als wanneer men twee activiteiten zou onderscheiden.
Meer informatie: Eerste Kamer, 26 mei 2015
Geef een reactie