Op dit moment staat een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in de volle belangstelling. Sommige media spreken al van het einde van Nederland als fiscale vrijhaven. Maar hoe hoog is de ‘belastingdreiging’ nu echt? Het Hof maakt duidelijk dat lidstaten misbruik zelfs moeten aanpakken als het niet is geregeld in de nationale wet of belastingverdragen. De Nederlandse wet bevat echter al antimisbruikbepalingen.
De zaak voor het Europese Hof was aangespannen omdat een Deense vennootschap wilde weten of zij een dividend zonder inhouding van bronbelasting kon uitkeren aan een Luxemburgse vennootschap. Deze Luxemburgse vennootschap bezat meer dan 50% van de aandelen in het Deense lichaam. De Luxemburgse vennootschap was opgericht door beleggingsfondsen uit derde landen waarmee Denemarken geen belastingverdrag had gesloten. Maar volgens de Luxemburgse belastingadministratie was de Luxemburgse vennootschap de uiteindelijk gerechtigde van het Deense dividend. De Deense fiscus liet de Deense vennootschap weten geen toezegging over de vrijstelling van bronbelasting te kunnen doen zolang onduidelijkheid bestond over de vraag hoe de aandeelhouder kon beschikken over het dividend. In eerste instantie oordeelde de Deense belastingrechter dat de dividenden onbelast waren omdat Denemarken geen wettelijke bepalingen ter voorkoming van fraude en misbruik heeft vastgesteld.
Oordeel van het EU-Hof
Het Hof van Justitie van de EU komt tot een aantal oordelen. Ten eerste moeten lidstaten de vrijstelling van bronbelasting op dividenden van dochtermaatschappijen aan moedermaatschappijen weigeren in geval van fraude of misbruik. Deze verplichting geldt ook als de nationale wet of belastingverdragen niet voorzien in zulke bepalingen! Om misbruik te kunnen bewijzen moet sprake zijn van een geheel van objectieve omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden van het Unierecht formeel zijn nageleefd, zonder dat het doel van deze voorwaarden is bereikt. Bovendien moeten de betrokkenen ook beogen om Unierechtelijk voordeel te verkrijgen door kunstmatig de daarvoor vereiste voorwaarden te creëren. Als voorbeeld van een aanwijzing voor misbruik noemt het Hof onder andere het gebruik van doorstroomvennootschappen zonder economische rechtvaardiging. Een lidstaat hoeft niet de entiteit(en) te identificeren die volgens haar de uiteindelijk gerechtigde(n) tot de dividenden is/zijn, om misbruik te bewijzen. Identificatie is evenmin nodig om de erkenning van een onderneming als uiteindelijk gerechtigde tot dividenden te weigeren. Ten slotte spreekt het Hof zich uit over de situatie waarin een vrijstelling van bronbelasting over de dividenden, die van de ene lidstaat naar de andere lidstaat overgaan, achterwege blijft van wege fraude of misbruik. In zo’n situatie kan men geen beroep doen op de vrijheden van het Unierecht.
Situatie in Nederland
Nederland kent ook een vrijstelling van dividendbelasting in deelnemingssituaties en bij dividenduitkeringen aan lichamen in andere EU-lidstaten. De Belastingdienst mag echter onder bepaalde voorwaarden deze vrijstelling weigeren. Zo is de vrijstelling van bronbelasting niet van toepassing met betrekking tot opbrengsten waarvan de gerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde is. Ook zijn er regels om te voorkomen dat iemand door misbruik als uiteindelijk gerechtigde kwalificeert. Op grond van nationale wetgeving is de kwalificatie van Nederland als fiscale vrijhaven voor buitenlandse beleggers dus al discutabel. Het oordeel van het Hof is volgens ons daarom minder baanbrekend dan sommigen stellen.
Wet: art. 4, eerste, tweede, vierde en zevende lid Wet DB 1965
> Zie ook 'Ophef over arrest Europese Hof onterecht'
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU 26 februari 2019, ECLI:EU:C:2019:135
Geef een reactie