Als een ondernemer grond vervreemdt onder voorbehoud van pacht en later niet-verpachte grond aankoopt, kan deze aankoop kwalificeren als een herinvestering. Maar men zal volgens de Hoge Raad eerst moeten onderzoeken of de gekochte grond wel dezelfde economische functie vervult als de vervreemde grond.
Het oordeel van de Hoge Raad zag op een zaak waarin een man samen met zijn echtgenote via een maatschap een akkerbouwonderneming dreef. Medio 2004 verzocht de man de Belastingdienst om een minnelijke taxatie van een perceel dat hij wilde overdragen aan zijn zoons. De inspecteur kwam met de ondernemer in een vaststellingsovereenkomst (VSO) een minnelijke waarde overeen van de grond in verpachte staat. Tegen deze waarde droeg de man het perceel eind 2004 over aan zijn zoons, echter tegen voorbehoud van pacht. Hierdoor werd niet voldaan aan de voorwaarden van de VSO, waardoor de inspecteur de verkoopprijs corrigeerde met een hoog bedrag. De Hoge Raad ging akkoord met deze correctie en boog zich vervolgens over de vraag of de man een herinvesteringsreserve (HIR) mocht vormen. De Hoge Raad stelde dat voor het vormen van een HIR het echtpaar het voornemen moest hebben om een bedrijfsmiddel aan te schaffen met dezelfde economische functie. Nu had het echtpaar in de periode 2004-2009 akkerbouwgrond gekocht, maar deze grond was vrij van pacht. De Hoge Raad vond niet dat men zomaar ervan mocht uitgaan dat de gekochte grond dezelfde economische functie had. De Hoge Raad verwees de zaak door naar Hof Amsterdam voor nader onderzoek.
Meer informatie: Hoge Raad, 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2081
Geef een reactie