Volgens bepaalde belastingverdragen is een lichaam gevestigd in de staat waar het wordt geleid en bestuurd. In een recent arrest heeft de Hoge Raad bepaald wat men onder het begrip ‘geleid en bestuurd’ moet verstaan. Met een reactie van dr. mr. Michel van Dun.
Zo bepaalt het belastingverdrag tussen Nederland en Singapore dat een niet-natuurlijk persoon wordt geacht inwoner te zijn van de staat waarin hij wordt geleid en bestuurd. Maar het verdrag noemt niet wat men precies moet verstaan onder dit begrip ‘geleid en bestuurd’. Hierover is evenmin iets te vinden in de bijbehorende protocollen. Als een verdrag een begrip niet toelicht, zal in beginsel het eigen recht van de verdragspartners gelden. Biedt deze wetgeving evenmin uitkomst, is het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht aan de orde. De Hoge Raad oordeelt overigens dat dit verdrag ook valt toe te passen ten aanzien van verdragen die eerder zijn afgesloten. Het Verdrag van Wenen is namelijk een codificatie van volkenrechtelijk gewoonterecht. Op grond van dit verdrag moet de uitdrukking ‘geleid en bestuurd’ zo worden uitgelegd, dat inwonerschap van een van de verdragspartijen het gevolg is. De Hoge Raad leidt hieruit af dat een lichaam wordt geleid en bestuurd in de plaats waar de kernbeslissingen met betrekking tot de activiteiten van het lichaam worden genomen. Het gaat om de plaats waar de eindverantwoordelijkheid voor deze beslissingen wordt gedragen. Vanuit deze plaats krijgen personen die werkzaam zijn binnen het lichaam in voorkomende gevallen hun instructies. Wie de dagelijkse leiding heeft bij de uitvoering van een en ander is in dit kader niet van belang, aldus de Hoge Raad in twee vergelijkbare zaken.
Reactie dr. mr. Michel van Dun
Taxence vroeg Michel van Dun, werkzaam bij het PwC Knowledge Centre in Rotterdam en bij de Universiteit van Amsterdam om een reactie. 'Het arrest van 19 januari 2018, nr. 16/003321 is in meer dan één opzicht van belang voor de praktijk. In de eerste plaats maakt de Hoge Raad duidelijk hoe begrippen uit een belastingverdrag die in dat verdrag niet nader worden omschreven, moeten worden gedefinieerd. In de tweede plaats geeft de Hoge Raad aan hoe het begrip ‘geleid en bestuurd’ moet worden uitgelegd, zoals dat voorkomt in het woonplaatsartikel in het Verdrag met Singapore.
De belanghebbende is deze procedure is een Nederlandse beleggingsvennootschap waarvan de aandeelhouder in Nederland woont, maar waarvan het formele bestuur berust bij een trustmaatschappij in Singapore. Situaties als die van belanghebbende komen in de praktijk vaker voor. De vraag komt dan op waar dergelijke vennootschappen zijn gevestigd: in het land waar het formele bestuur haar leidinggevende taak uitoefent (in dit geval: Singapore), of elders (in dit geval: Nederland, zijnde de woonplaats van de aandeelhouder die wellicht de werkelijke leiding uitoefent)?
Het woonplaatsartikel in het Verdrag met Singapore wijkt af van het woonplaatsartikel in het OESO-Modelverdrag. Volgens de corporate tiebreaker-bepaling in art. 3, lid 4 van het Verdrag met Singapore wordt een dubbele vestigingsplaats opgelost aan de hand van de plaats waar een lichaam wordt ‘geleid en bestuurd’. Dit begrip is bekend uit het Angelsaksische belastingrecht (‘central management and control’) maar wordt in het Verdrag met Singapore niet nader omschreven. Aan de hand van het interpretatievoorschrift van art. 2, lid 2 van het Verdrag met Singapore en de algemene interpretatieregels van art. 31 van het Verdrag van Wenen geeft de Hoge Raad stapsgewijs aan hoe dit begrip dan moet worden gedefinieerd. Daarbij zijn van belang de (historische) context van het verdrag, de goede verdragstrouw en het voorwerp en het doel van de corporate tiebreaker-bepaling van art. 3, lid 4 van het Verdrag met Singapore. Uit de definitie van het begrip ‘geleid en bestuurd’ die de Hoge Raad vervolgens geeft, leidt hij af dat belanghebbende wordt ‘geleid en bestuurd’ in Nederland.
Eveneens van belang voor de praktijk is een tweede arrest van dezelfde datum met betrekking tot dezelfde belastingplichtige (HR 19 januari 2018, nr. 16/05066). Dit arrest betreft de bewijslastverdeling die in acht moet worden genomen bij de vaststelling van de vestigingsplaats van lichamen.'
Binnenkort is het uitgebreide commentaar van Michel van Dun te lezen in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Verdrag: artikelen 2, tweede lid en 3 Verdrag Nederland-Singapore en artikel 31 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht
Bronnen: Hoge Raad 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:47 en Hoge Raad 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:48
Geef een reactie