De partnervrijstelling voor de erfbelasting kan alleen door bloedverwanten in eerste graad worden geclaimd als een mantelzorgcompliment is ontvangen. Dat eerstegraads bloedverwanten zonder mantelzorgcompliment geen recht hebben op deze vrijstelling, leidt volgens Hof Den Haag niet tot een ongerechtvaardigde discriminatoire behandeling.
Een partner heeft een partnervrijstelling van € 616.880 voor de erfbelasting. Sinds 1 januari 2010 komen bloedverwanten niet meer in aanmerking voor deze vrijstelling voor de erfbelasting. In beginsel kunnen zij namelijk niet meer aangemerkt worden als partner. Dit kan alleen anders zijn als de bloedverwant in eerste graad een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in art. 19a van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (huidig art 1a, vierde lid Successiewet). Dit wordt het mantelzorgcompliment genoemd.
De keuze van de wetgever om voor het begrip ‘partner’ onderscheid te maken tussen eerstegraads bloedverwanten met een mantelzorgcompliment en diegenen zonder deze uitkering, leidt niet tot strijd met het discriminatieverbod (artikel 14 EVRM of 26 IVBPR). Voor zover er al sprake is van gelijke gevallen, is er een objectieve en redelijke rechtvaardiging om deze gevallen verschillend te behandelen. Dit oordeelde Hof Den Haag in een zaak die een erfgenaam aanspande omdat de inspecteur hem niet de partnervrijstelling verleende die hij claimde. Het standpunt van de inspecteur dat de erfgenaam geen recht had op de toepassing van de partnervrijstelling, was volgens het hof dus juist.
Wet: artikel 1a, lid 1 en lid 4 onderdeel d en lid 7 SW (tekst 2010), artikel 14 EVRM, artikel 26 IVBPR
Meer informatie: Bron: Hof Den Haag, 20 november 2012 (gepubliceerd op 6 februari 2013), LJN: BZ0891
Geef een reactie