Indien een dochtermaatschappij ontvoegt uit een fiscale eenheid door gelijktijdige emissie van nieuwe aandelen en verkoop van nieuwe aandelen behoort de emissieopbrengst tot het beginvermogen van de ontvoegde dochter, alsdus de Hoge Raad.
Een gevoegde dochter ging naar de beurs door gelijktijdige emissie van nieuwe aandelen en verkoop door haar moeder van bestaande aandelen in deze dochter, waardoor zij ontvoegd werd uit de fiscale eenheid. In geschil was of de emissieopbrengst van de aandelen tot het beginvermogen van de ontvoegde dochter behoorde. De Staatssecretaris meende van niet en wilde om die reden een correctie op grond van artikel 10d Wet Vpb toepassen. De Hoge Raad oordeelde dat wanneer een dochtermaatschappij uit een fiscale eenheid wordt ontvoegd doordat deze dochtermaatschappij tegen onmiddellijke volstorting nieuwe aandelen uitgeeft aan anderen dan aan één van de maatschappijen van de desbetreffende fiscale eenheid, het beginvermogen van die dochtermaatschappij niet alleen zal bestaan uit het vermogen zoals dat blijkt uit de door de moedermaatschappij (ingevolge art. 13 Besluit fiscale eenheid 2003) op te maken vermogensopstelling, maar wel degelijk mede bestaat uit het op de nieuw uitgegeven aandelen gestorte kapitaal.
Op grond van de wet is er volgens de Hoge Raad geen reden om ervan uit te gaan dat de uitgifte van de aandelen en de storting daarop heeft plaatsgevonden nadat de dochtermaatschappij zelfstandig belastingplichtig is geworden. De ontvoeging uit de fiscale eenheid is immers een gevolg van die uitgifte van de aandelen. Hetzelfde gold als een verbreking van een fiscale eenheid plaatsvindt door een uitgifte van nieuwe aandelen door de dochtermaatschappij en gelijktijdig een verkoop van bestaande aandelen door de moedermaatschappij. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris was ongegrond.
Wet: artikel 10d Wet Vpb; artikel 15 Wet Vpb.
Meer informatie: Hoge Raad, 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3369
Geef een reactie