Stel een perceel kwalificeert als vermogensbestanddeel waarmee iemand resultaat uit overige werkzaamheden behaalt. Als tussen dat perceel en een ander perceel een onlosmakelijke samenhang bestaat, valt dat tweede perceel ook in het werkzaamheidsvermogen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant moest uitspraak doen in een geschil of twee percelen in 2009 behoorden tot het werkzaamheidsvermogen van een man.
Hof Den Bosch had al op 21 juli 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:3121) geoordeeld dat de activiteiten met betrekking tot het eerste perceel in 2006 al kwalificeerden als overige werkzaamheden. De rechtbank ziet geen reden waarom dat in 2009 anders zou zijn. Over het tweede perceel moet de rechtbank zelf nog een oordeel vellen omdat het hof dit perceel niet expliciet heeft genoemd in zijn rechtsoverwegingen. De rechtbank merkt op dat de man en zijn zakenpartner afspraken hebben gemaakt met een B.V. over de mogelijke verkoop van beide percelen. Op dat moment hadden de man en zijn zakenpartner overigens alleen een recht van koop van het tweede perceel. Nadat de conceptverkoopovereenkomst was opgesteld, kochten de man en zijn zakenpartner alsnog het tweede perceel. Omdat de verkoop van de twee percelen in 2008 niet doorging, zijn beide percelen op 23 november 2009 verkocht aan een B.V. in oprichting. De beide percelen zijn in 2009 geleverd en bouwrijp gemaakt. De rechtbank oordeelt dat tussen de twee percelen een onlosmakelijke samenhang bestaat. Het tweede perceel is voor de man daarom ook werkzaamheidsvermogen. Zijn winst op de verkoop van beide percelen is daarom belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
Wet: art. 3.90, 3.91 en 3.94 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 december 2018 (gepubliceerd 22 maart 2019), ECLI:NL:RBZWB:2018:7067
Geef een reactie