Er bestaat een verschil in civiele en fiscale waardering van de woning bij erven. Dit kan tot gevolg hebben dat een groter bedrag aan erfbelasting verschuldigd is dan het bedrag dat daadwerkelijk is ontvangen, aldus A-G IJzerman.
Na het overlijden van moeder, ontving haar zoon krachtens legaat in december 2011 een bedrag van € 45.687. Deze hoogte was berekend als een percentage van de nalatenschap, welke vooral werd bepaald door de voormalige woning van erflaatster. Civielrechtelijk werd uitgegaan van de marktwaarde van de woning op de dag van overlijden. Volgens de inspecteur moest men voor de heffing van erfbelasting echter uitgaan van de (hogere) WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2010. Gerechtshof Amsterdam stelde de inspecteur in het gelijk. Advocaat-Generaal IJzerman merkte op dat, gelet op de bewoordingen in het testament, de waarde van het krachtens legaat verkregene mede afhankelijk was van de waarde van een onroerende zaak die werd gebruikt als woning. Gezien eerdere arresten van de Hoge Raad, moest het legaat voor toepassing van de erfbelasting daarom worden gewaardeerd met de waarderingsfictie die geldt voor een woning (artikel 21, lid 5 SW). Bij de wettelijke invoering van deze waarderingsfictie oordeelde de Hoge Raad al dat van deze praktische regeling niet kan worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert. In deze zaak moest volgens de A-G dan ook worden uitgegaan van de voor die woning vaststaande WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2010 en adviseerde hij tot ongegrond verklaring van het beroep in cassatie van de zoon.
Wet: artikel 21, lid 5 Successiewet
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 10 september 2015 (gepubliceerd 25 september 2015), ECLI:NL:PHR:2015:1978
Geef een reactie