Onlangs heeft Rechtbank Noord-Holland de Belastingdienst verplicht de aftrek toe te staan van een erfpachtbetaling van een vader aan zijn kinderen. Een belangrijke reden om de aftrek toe te staan was dat de vader ervoor had gezorgd dat hij nog steeds de economische eigendom van zijn woning had.
Wat had de man nu gedaan? Sinds 3 maart 1997 was hij eigenaar van een perceel en van de woning die daarop was gebouwd. Deze woning vormde voor hem en zijn vrouw een eigen woning. Eind 2006 verkocht de man de grond aan zijn zoon en dochter onder een voortdurend recht van erfpacht en een voortdurend zelfstandig recht van opstal. Bovendien kwamen de partijen overeen dat de vader bij beëindiging van deze rechten een vergoeding zou krijgen van de waarde van de woning. De kinderen bleven in eerste instantie de koopsom schuldig, maar de vader schold hen deze schuld kwijt. Deze kwijtschelding vormde een belaste schenking. In de jaren 2007 en 2008 trok de man het bedrag aan erfpacht af dat hij aan zijn kinderen had betaald.
Eigen woning
De rechter oordeelde dat de man de economische eigenaar van de woning was, omdat hij de kosten en lasten droeg en de waardeveranderingen van de woning voor meer dan 50% hem aangingen. De woning was ook na de overdracht van de grond nog steeds een eigen woning. De inspecteur stelde dat de erfpachtcanon niet aftrekbaar was. Zijn argument was dat het recht van erfpacht geen verband hield met de aanschaf en/of verbetering van de eigen woning. De rechter vond de uitleg van de fiscus te beperkt. De erfpachtcanon was wel aftrekbaar omdat het recht van erfpacht verband hield met de woning. De inspecteur mocht geen nadere voorwaarden stellen aan de aftrek van de erfpachtcanon. Verder oordeelde de rechter dat de opbrengt van de verkoop van de grond niet leidde tot een beperking van de hypotheekrenteaftrek. Ten slotte verwierp de rechtbank het beroep van de inspecteur op fraus legis. De vader had bewust vermogen overgedragen aan zijn kinderen en dit had geleid tot een fiscaal voordeel. Hij mocht bij zijn handelingen echter kiezen voor de fiscaal meest voordelige wijze.
Wet: artikelen 3.111, eerste lid, onderdeel a en 3.120, eerste lid, onderdeel c IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 1 september 2014 (gepubliceerd 25 september 2014), ECLI:NL:RBNHO:2014:8419
Geef een reactie