De gesplitste aankoop van bloot eigendom van grond door enerzijds een niet het bedrijf voortzettend familielid en anderzijds het erfpachtrecht door familieleden in de maatschap vormt een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De jaarlijkse waardeaangroei van de blote eigendom is echter niet belast .
De ouders en broer van een man oefenen in maatschapsverband een landbouwbedrijf uit. De man kocht de blote eigendom van de landbouwgrond waarbij de ouders en de broer op dezelfde dag het erfpachtrecht van de grond (met een looptijd van 26 jaar) verkregen waarvoor zij jaarlijks canon betaalden. De bank verstrekte een hypothecaire lening aan de maatschap waarvan het bedrag ter grote van de waarde van het blote eigendom van de grond werd doorgeleend aan de man. Deze was hierover 5% rente verschuldigd. Het saldo van de door de maatschap te betalen erfpachtcanon en de door man te betalen rente werd verrekend in rekening-courant. In geschil was of er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, en zo ja, of de waardeaangroei van de blote eigendom jaarlijks bij de man belast is in box 1.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is op het gelijktijdig verwerven van de blote eigendom van de grond door de man en het erfpachtrecht door (de maatschap van) zijn familie. Gelet op het feit dat de man na ommekomst van de looptijd van het erfpachtrecht van rechtswege de volle eigendom van de grond verkrijgt en de erfpachters daarna geen recht hebben om het gebruik van de grond voort te zetten, en dat deze laatsten de aankoop van zowel de blote eigendom als van het erfpachtrecht volledig hebben gefinancierd, is er volgens het hof sprake van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Er vindt zo een vermogensverschuiving plaats van de familieleden in de maatschap naar een niet het bedrijf voortzettend familielid (de man).
De Hoge Raad is het met het hof eens dat er sprake is van een wijze van vermogensallocatie die zich niet tussen derden zou voordoen en er dus inderdaad sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling in de zin van de terbeschikkingstellingsregeling. Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat de jaarlijkse waardeaangroei van de blote eigendom gedurende de resterende periode van het gebruiksrecht niet belast is. Voor toepassing van het arrest HR 5 februari 2016, nr. 14/03307 (EVCI:NL:HR:2016:180) is de gesplitste aankoop van de grond niet wezenlijk anders de aankoop van grond waarbij al een beperkt recht was gevestigd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond.
Wet: art. 3.91 Wet IB
Meer informatie: Hoge Raad 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1202
Geef een reactie