Ondanks het feit dat een dga pas na haar overlijden aansprakelijk werd gesteld voor een niet-betaalde navorderingsaanslag Vpb van haar bv, was deze aansprakelijkstelling rechtsgeldig. De inspecteur richtte vervolgens terecht zijn pijlen op de erven, zo oordeelde Hof Amsterdam.
Na haar dood werd een dga door de inspecteur alsnog aansprakelijk gesteld voor een navorderingaanslag vennootschapsbelasting die haar bv niet had betaald. De inspecteur richtte deze aansprakelijkheidsbeschikking aan de erven van de dga. De navorderingsaanslag zag op de boekwinst die de holding-bv van de dga in 2005 had behaald met de verkoop van haar bedrijfspand. De overleden dga werd in 2011 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 40 IW (leeggehaalde vennootschap). De erven gingen in bezwaar en beroep. Zij meenden dat zij niet aansprakelijk konden worden gesteld, omdat de dga niet bij leven aansprakelijk was gesteld. Hof Amsterdam dacht daar echter anders over. Er was op grond van de wettekst en wetsgeschiedenis van artikel 48 en 49 IW geen rechtsregel die de fiscus verhinderde de dga na haar overlijden aansprakelijk te stellen. Het ging dan ook om een rechtsgeldige aansprakelijkstelling.
Wet: artikel 40, 48 en 49 Invorderingswet
Meer informatie: Hof Amsterdam, 5 februari 2015 (gepubliceerd op 18 februari 2015), ECLI:NL:GHAMS:2015:329
Geef een reactie