Het Europese Hof heeft beslist dat een gemeente die een (school)gebouw laat bouwen en deze tegen een beneden de bouwkosten liggende prijs verkoopt, recht heeft op volledige aftrek van de voor de bouw van dat gebouw betaalde btw.
Gemeente Woerden had opdracht gegeven tot de bouw van twee panden bestemd voor multifunctioneel gebruik, onder meer voor het geven van basisonderwijs, kinderopvang en zorg. Vervolgens zijn de gebouwen verkocht aan een stichting voor een prijs die niet alle kosten dekte. De door de stichting verschuldigde koopsom werd omgezet in een rentedragende lening. De stichting gaf een gedeelte van de gebouwen gratis in gebruik aan de scholen en andere gedeelten werden verhuurd aan verschillende huurders. In geschil was of de gemeente de btw die drukte op de bouwkosten volledig in aftrek kon brengen.
Hoger beroep en cassatieberoep
In 2012 oordeelde Hof Den Haag nog dat de levering van het perceel met het schoolgebouw in aanbouw door de gemeente geen economische activiteit was. De gemeente had om die reden geen recht op aftrek van voorbelasting. In 2014 vernietigde de Hoge Raad de hofuitspraak en verwees de zaak naar Hof Amsterdam (zie: Btw-aftrek mogelijk voor levering schoolgebouw gemeente). Het verwijzingshof stelde de gemeente in het gelijk. De Hoge Raad schorste de behandeling van de zaak en verzocht het Europese Hof om een prejudiciële beslissing.
Uitspraak Europese Hof
Het Europese Hof merkte allereerst op dat een belastingplichtige in beginsel recht heeft op aftrek van de voorbelasting als de goederen of diensten door de belastingplichtige in een later stadium worden gebruikt voor zijn eigen belaste handelingen en in een eerder stadium door een andere belastingplichtige zijn verricht. Het recht op btw-aftrek is niet afhankelijk van het gebruik van de betrokken goederen of diensten door de verkrijger of afnemer of hun verdere activiteiten. Hierdoor zou elke transactie die een belastingplichtige met een verkrijger of afnemer verricht die geen economische activiteit uitoefent, zoals particulieren, het recht op aftrek van de belastingplichtige beperken. Het hof oordeelde verder dat, indien de prijs van het geleverde goed lager is dan de kostprijs, de aftrek niet naar evenredigheid van het verschil tussen die prijs en de kostprijs kan worden beperkt, zolang deze maar niet louter symbolisch is.
Wet: artikelen 1, onderdeel a en 7 Wet OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 juni 2016, C‑267/15
Geef een reactie