De bosbouwvrijstelling is van toepassing als een exploitant voor eigen voor rekening en risico een bos exploiteert. Daarbij hoeft de onderneming niet als hoofddoel de uitoefening van een bosbouwbedrijf te hebben.
Een man en zijn echtgenote dreven in firmaverband een onderneming bestaande uit loonwerkzaamheden, werk in de agrarische sector, werk in de bosbouw en verkoop van kersen uit eigen kwekerij. Tot de werkzaamheden behoorden onder meer het hakken van grienden, oogsten van hout en onderhoud van knotbomen. De opbrengsten bestonden uit een geldelijke vergoeding van de opdrachtgever en de opbrengst van de verkoop van het hout. In zijn aangifte inkomstenbelasting had het echtpaar de bosbouwvrijstelling geclaimd.
Onvoldoende informatie
In geschil bij de Hoge Raad is de toepassing van de bosbouwvrijstelling en de toepassing van het vertrouwensbeginsel. Hof Arnhem-Leeuwarden had geoordeeld dat het echtpaar geen aanspraak kon maken op de bosbouwvrijstelling. Voor toepassing hiervan moesten het echtpaar een bos voor eigen rekening en risico exploiteren. Op de opbrengsten die het echtpaar had behaald met het hakken en onderhoud van grienden die in eigendom toebehoorden aan derden, was volgens het hof de bosbouwvrijstelling niet van toepassing. Aan de enkele omstandigheid dat de inspecteur voor eerdere jaren de aangifte had gevolgd en daarbij het beroep op de bosbouwvrijstelling honoreerde, konden de firmanten niet een in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen. Dit zou anders zijn als een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd was voorgelegd en de inspecteur daarna weloverwogen een standpunt hierover heeft ingenomen. Het echtpaar had een vragenbrief van de inspecteur ontvangen met het verzoek om nadere informatie over de toepassing van de landbouwvrijstelling. Het echtpaar gaf daarop aan dat de landbouwvrijstelling niet speelde, maar dat het ging om de bosbouwvrijstelling. De firmanten hadden de inspecteur niet in kennis gesteld van de feiten en omstandigheden die belangrijk waren bij de beoordeling of de bosbouwvrijstelling van toepassing was. Daarom kon niet worden gezegd dat de firmanten de kwestie uitdrukkelijk en gemotiveerd hadden voorgelegd aan de inspecteur. Het hof oordeelde dat de bosbouwvrijstelling niet van toepassing was, ook niet op grond van het vertrouwensbeginsel. De Hoge Raad heeft zonder nadere motivering de beslissing van het hof bevestigd.
Meer informatie: Hoge Raad 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:639
Geef een reactie