Hof Amsterdam oordeelde dat de ritten die een dga met zijn auto van de zaak naar en van een vakantieadres in Italië reed, niet als zakelijk konden worden gekwalificeerd. Ook niet nu die ritten naast een privédoel ook een zakelijk doel hadden, namelijk een bezoek aan een fabriek in Italië.
In deze zaak ging een dga met zijn gezin in februari 2008 een week naar Italië voor een wintersportvakantie. In deze week bezocht hij op een dag ook een fabriek in Italië – 325 kilometer verderop – waar een nieuwe slijpmachine voor zijn bv klaar stond voor transport. Hij kreeg een korte rondleiding door de fabriek, nam de slijpmachine mee en voegde zich weer bij zijn gezin. De ritten heen en terug naar Italië gingen als zakelijk in de boeken bij de bv. Maar na een boekenonderzoek legde de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffingen op, wegens het overschrijden van de 500-kilometer grens voor privéritten. Volgens Hof Amsterdam was sprake van ritten die zowel met de dienstbetrekking als met het persoonlijke leven samenhingen. Ze hadden dus zowel een zakelijk als een privédoel, waarbij geen van beide doelen het hoofddoel was. In zo’n geval konden de autoritten alleen worden aangemerkt als zakelijk, als zij niet of niet in dezelfde omvang zouden zijn gemaakt door iemand die niet de dienstbetrekking zoals de dga vervulde, maar wel in dezelfde omstandigheden zat qua inkomen, vermogen en gezin. De dga had niet gesteld dat zo iemand niet of niet in dezelfde omvang zo’n autorit zou hebben gemaakt voor zijn wintersportvakantie. De autoritten werden daarom als privé aangemerkt door de rechter. De naheffingsaanslag bleef in stand.
Wet: artikel 13bis Wet LB
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 18 september 2014 (gepubliceerd op 24 september 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:3891
Geef een reactie