Ook als een B.V. onder toezicht van een andere vennootschap werkzaamheden verricht voor een stichting, kan tussen de B.V. en de stichting een financiële, organisatorische en economische verwevenheid bestaan. In dat geval kunnen de B.V. en de stichting een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen.
Tot dit oordeel kwam Hof Den Haag. Een stichting die onderwijs verzorgde via scholen, bezat alle aandelen in een B.V. Een bestuurder van de stichting was tevens bestuurder van de B.V. Deze bestuurder had namens de B.V. met een andere vennootschap een ‘toezicht overeenkomst’ gesloten. Deze overeenkomst hield in dat de vennootschap diverse werkzaamheden zou uitvoeren voor het tot stand komen van een schoonmaakovereenkomst tussen de stichting en de B.V. Ook zou de vennootschap het toezicht uitvoeren op de schoonmaakwerkzaamheden die de B.V. verrichtte voor de stichting. Kort daarop sloten de B.V. en de stichting een schoonmaakovereenkomst. De fiscus vond dat hier de Stichting feitelijk verbruiker was van schoonmaakdiensten die materieel onder regie en aansturing van de vennootschap werden verricht via de B.V. Daardoor zou geen organisatorische verwevenheid bestaan tussen de B.V. en de stichting. Dit zou weer als gevolg hebben dat de stichting en de B.V. geen fiscale eenheid voor de btw zouden vormen.
Geen bewijs voor feitelijke zeggenschap
Maar het hof verwierp dit standpunt van de inspecteur evenals zijn standpunt dat hier sprake was van fraus legis. Hoewel de andere vennootschap duidelijk een belangrijke rol speelde, had de Belastingdienst niet bewezen dat de vennootschap de feitelijke zeggenschap over de B.V. had. Het hof oordeelde dat de stichting en de B.V. samen een fiscale eenheid voor de btw vormden.
Wet: artikel 7, vierde lid Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 23 juni 2017 (gepubliceerd 29 augustus 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:2416
Geef een reactie