Behaalt een fiscale eenheid vennootschapsbelasting winst als gevolg van een liquidatie van een dochtervennootschap, waarbij de schulden van die dochter vrijvallen? Dan is deze vrijvalwinst te verrekenen met eventuele voorvoegingsverliezen van die dochter.
Een holding hield vanaf 31 december 2008 alle aandelen in een bv. Vanaf 1 januari 2009 vormden beide vennootschappen een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. Op dit zogeheten voegingstijdstip had de bv nog € 718.974 aan te verrekenen verliezen. Zij had deze zogeheten voorvoegingsverliezen geleden in de jaren 2006 en 2007. In 2011 verrekende de FE € 55.813 aan voorvoegingsverliezen met haar fiscale winst. Op 1 januari 2012 vond een uitbreiding van de FE plaats met een andere dochtervennootschap. Deze dochtervennootschap had € 971 aan voorvoegingsverliezen. Op 12 augustus 2014 gingen beide dochtervennootschappen failliet. In het kader van de faillissementsprocedures verkochten zij hun de activa onder de fiscale boekwaarde. Eind 2014 had de FE in totaal € 1.300.930 aan te verrekenen verliezen openstaan. Deze verliezen waren afkomstig uit de jaren 2009, 2010 en 2012 tot en met 2014. In september 2015 kwam het tot een ontbinding van de dochtervennootschappen.
Toerekening vrijvalwinst
Bij de ontbinding van de dochtervennootschappen vallen schulden vrij. De FE behaalt daardoor een vrijvalwinst in 2015 van € 1.516.602. Tussen de holding en de Belastingdienst ontstaat vervolgens een geschil of de resterende voorvoegingsverliezen van de ontbonden dochtervennootschappen in 2015 zijn te verrekenen met de belastbare winst van de FE. Meer concreet gaat het om de vraag of de vrijvalwinst is toe te rekenen aan de dochtervennootschappen. De wet bepaalt immers dat een FE een voorvoegingsverlies verrekent met haar winst voor zover die winst valt toe te rekenen aan de vennootschap die het voorvoegingsverlies heeft geleden.
Ontbinding leidt tot vrijvalwinst
Rechtbank Zeeland-West-Brabant merkt op dat in dit geval de winst van de FE en het vraagstuk van de winsttoerekening resultaten zijn van een jurisprudentiële bijzonderheid. Doordat de dochtervennootschappen niet meer bestaan, vindt bij de FE een fiscaal relevante vermogensvermeerdering plaats. Deze vermeerdering is gelijk aan het bedrag van de schulden die de dochtervennootschappen onbetaald lieten. Kennelijk moet die vermogensvermeerdering worden geacht te zijn genoten op het moment dat onmiddellijk voorafgaat aan de verbreking van de FE ten aanzien van die dochtermaatschappijen. De rechtbank rekent daarom de vrijvalwinst toe aan de dochtervennootschappen. De FE kan deze winst dus verrekenen met de voorvoegingsverliezen. De rechtbank ziet hierin geen oneigenlijk gebruik van verliesverrekeningsmogelijkheden.
Wet: art. 15ae, eerste lid, onderdeel a en 15ah Wet Vpb 1969
Geef een reactie