De Nederlandse wet- en regelgeving voorziet niet in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting tussen Nederlandse zustermaatschappijen waarvan het belang rust bij een moedermaatschappij buiten de EU en EER. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft echter geoordeeld dat zulke zusters toch een fiscale eenheid moeten kunnen aangaan als het belastingverdrag met de vestigingsstaat van de moeder een discriminatieverbod bevat.
In de voorafgaande zaak voor Rechtbank Gelderland wees de rechter het beroep op het non-discriminatie-artikel van het belastingverdrag met Israël af. Zie: Topmaatschappij buiten EU? Geen fiscale eenheid. Het advocatenkantoor Baker & McKenzie ging echter namens de belanghebbenden in hoger beroep. Het kantoor wees erop dat volgens het verdrag een Nederlands dochterbedrijf met een Israëlisch moederbedrijf niet anders of zwaarder mag worden belast dan het geval zou zijn als de moeder in Nederland was gevestigd. Het ontzeggen van de fiscale eenheid leidt tot een zwaardere heffing omdat binnen een fiscale eenheid verliesverrekening tussen maatschappijen mogelijk is, aldus advocaat Heico Reinoud van Baker & McKenzie. Ook blijven transacties binnen de fiscale eenheid in beginsel buiten beschouwing.
Oordeel Hof
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 26 april 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:3320) de argumenten van het advocatenkantoor gevolgd. Het hof oordeelde dat de Nederlandse zustermaatschappijen ook een fiscale eenheid moeten kunnen vormen als het moederbedrijf buiten de EU is gevestigd. Voorwaarde is dat Nederland met het land waar de moedermaatschappij is gevestigd een belastingverdrag heeft gesloten met een non-discriminatiebepaling. Zo’n bepaling is praktisch standaard in de belastingverdragen waarbij Nederland partij is.
Non-EU-situaties
In een reactie aan Taxence benadrukken Heico Reinoud en Kuba Grabarz (Baker & McKenzie) dat het fiscale eenheidsbesluit en aanhangige wetsvoorstel nu alleen Nederlandse vennootschappen met een EU moeder- of tussenhoudstervennootschap toegang geven tot de fiscale eenheid. ''Hoewel de staatssecretaris van Financiën in cassatie kan gaan, hopen we dat door deze uitspraak ook de discussie gevoerd zal worden over uitbreiding naar non-EU-situaties. Uitbreiding van het fiscale eenheidsregime voor Nederlandse vennootschappen met een non-EU moeder- of tussenhoudstervennootschap, zou de Nederlandse wetgeving compatibel maken met belastingverdragen”, aldus Reinoud en Grabarz.
Besluit: onderdeel 2.1 Besluit staatssecretaris van Financiën van 16 december 2014, nr. BLKB2014/2137M
Verdrag: artikel 27 Verdrag Nederland-Israël
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 april 2016 (gepubliceerd 6 mei 2016), ECLI:NL:GHARL:2016:3320
Geef een reactie