Met forfaitaire rendementsheffing over participaties in buitenlandse beleggingsfondsen blijft Nederland binnen zijn heffingsbevoegdheid volgens de Hoge Raad. Dit is ongeacht of op de participaties dividend is uitgekeerd. Verrekening van fictieve bronbelasting is niet toegestaan.
In deze zaak ging het om een Nederlander die participaties had in verschillende buitenlandse beleggingsfondsen. De fondsen waren gevestigd in België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten. In 2006 heeft een deel van deze beleggingsfondsen dividend aan de man uitgekeerd, waarover ruim €10.000 buitenlandse bronbelasting werd geheven. In geschil hier was of Nederland belasting mocht heffen over een forfaitair voordeel uit de participaties, ongeacht of hierop dividend was uitgekeerd. Na het hof oordeelde ook de Hoge Raad dat Nederland het heffingsrecht kreeg toegekend over de betaalde dividenden op basis van de belastingverdragen. De verdragen laten Nederland de ruimte om die inkomsten te belasten voor de Nederlandse wettelijke bepalingen. Er kan dan ook ruimte zijn voor het toepassen van forfaits en ficties.
Het heffingsrecht over zowel betaalde dividenden als over vermogenswinst op aandelen van particuliere beleggers is in de verdragen aan Nederland toegewezen. Hierdoor leidt de fictie van de heffing in box 3 niet tot een verschuiving in de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen Nederland en de verschillende andere landen. Nederland is met de forfaitaire rendementsheffing binnen de grenzen gebleven van de heffingsbevoegdheid die hem op grond van de verdragen toekomt. De verdragen noch de Nederlandse wet bieden grond voor verrekening van een fictieve bronbelasting in verband met de heffing naar een forfaitair rendement. De Hoge Raad stelde de inspecteur in het gelijk.
Wet: artikel 5.1, 5.2 en 5.3 Wet IB2001
Meer informatie: Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1191
Geef een reactie