Op 1 januari 2020 zag de bijtelling voor privégebruik van de fiets van de zaak het levenslicht. Deze regeling is bedoeld om het fietsen, al dan niet met elektrische ondersteuning, van en naar het werk te bevorderen. Maar voor wie is de regeling nu interessant, de werkgever of de werknemer, of, misschien voor beiden?
Met een bijtelling van 7% van de consumentenadviesprijs op jaarbasis, minus een mogelijke eigen bijdrage, is de regeling goed uitvoerbaar. Maar in de oriëntatiefase zal het nodige rekenwerk moeten worden verricht en gekeken moeten worden naar de feitelijke situatie en wensen. Met een fiets van de zaak komt een eventuele reiskostenvergoeding te vervallen. Krijgt de werknemer bijvoorbeeld een vergoeding van € 0,19 per kilometer dan zal bij enige kilometers tussen wonen en werken en een aantal reisdagen per week, de fiets van de zaak als snel nadelig zijn, dat wil zeggen voor de werknemer.
Het is zaak de situatie goed in kaart te brengen. Denk aan:
- Hoe reist de werknemer nu naar het werk: fiets, ov of auto (van de zaak);
- Blijft deze dat (deels) doen, ook met een fiets van de zaak;
- Wat zijn de huidige kosten van het reizen;
- De kosten van de fiets;
- Hoeveel is de eventuele reiskostenvergoeding per jaar;
- Verstrekt de werkgever een ov-abonnement, zo ja, wat is de waarde daarvan;
- Wordt wellicht gebruik gemaakt van een salderingsregeling (inruil vergoeding tegen brutoloon);
- Bijzondere overige afspraken die het vervoer naar het werk raken.
Tot slot verdient het aanbeveling om het bijgevoegde NDFR-Commentaar op artikel 13ter Wet LB over de fiets van de zaak eens door te lezen voor een goed beeld van de regeling.
Dit praktijkgerichte en volledige commentaar is afkomstig uit NDFR en becommentarieert door NDFR-auteur Mr. J. van de Merwe (senior raadsheer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden).
Geef een reactie