Het ministerie van Financiën heeft het cassatieberoep tegen een hofuitspraak over de deelnemingsrente ingetrokken. Het ministerie erkent dat in de desbetreffende zaak sprake was van vergelijkbare en grensoverschrijdende gevallen. Het hofoordeel dat dit geen misbruiksituatie betrof, is volgens het ministerie niet onbegrijpelijk.
In de desbetreffende zaak werd de werking van de per 1 januari 2019 afgeschafte deelnemingsrente beperkt doordat de debiteur haar operationele activiteiten had uitgebreid. Ook had de B.V. bij derden aangetrokken gelden deels doorgeleend aan een Belgische groepsmaatschappij. Deze lening was na enige tijd omgezet in aandelenkapitaal. Daardoor had de B.V. een deelneming verkregen in die Belgische groepsmaatschappij. Zie voor meer informatie over deze zaak: ‘Minder deelnemingsrente aftrekbaar door goodwillgat’. Hof Den Haag oordeelde dat de vordering op de groepsmaatschappij ook zou zijn omgezet in aandelenkapitaal als de renteaftrek buiten beschouwing was gelaten. Daardoor was inderdaad sprake van een reële uitbreiding van operationele activiteiten. Het ministerie vindt dit oordeel niet onbegrijpelijk. Al vindt hij het andersluidende standpunt van de Belastingdienst meer voor de hand liggen.
Vergelijkbare buitenlandse situatie
De B.V. had met een tweede obligatielening een belang van 99,6% in een Franse vennootschap verworven. Was het een Nederlandse vennootschap geweest, dan had de B.V. met die vennootschap een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting kunnen vormen. De deelnemingsrenteaftrekbeperking was dan niet aan de orde geweest. Vanwege de vergelijkbaarheid met de binnenlandse situatie heeft het hof geoordeeld dat op basis van de per-element-benadering de deelnemingsrenteaftrekbeperking alsnog buiten toepassing moet blijven. Hier is geen sprake van een misbruiksituatie die een andere handelswijze voorschrijft. Ook hierin kan het ministerie zich uiteindelijk vinden.
Wet: art. 13l, vijfde en zevende lid Wet Vpb 1969 (tekst per 1 januari 2018)
Geef een reactie