In deze zaak staat de vraag centraal of een bv terecht als moedermaatschappij van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting is aangemerkt. Verder staat de vraag centraal of de rente op een interne financiering voor de verkrijging van de aandelen van een dochtermaatschappij in aftrek komt.
Twee dga’s drijven gezamenlijk een onderneming in Nederland, bestaande uit het opkopen, ‘gezond maken’ en weer verkopen van vennootschappen met kwakkelende ondernemingen. Deze projecten zijn ondergebracht in vennootschappen die indirect toebehoorden aan een van deze dga’s. Sinds 1 januari 2002 is er een fiscale eenheid vennootschapsbelasting (fe Vpb) met een bv van het concern als moedermaatschappij en haar (klein)dochters. De bv heeft vanaf 2002 als zodanig aangiften vennootschapsbelasting ingediend. Voor de aanschaf van aandelen in een dochtervennootschap van een andere concernvennootschap heeft de bv intern een lening afgesloten bij een concernvennootschap.
Oordeel hof
Bij het hof is de bv van oordeel dat er geen fiscale eenheid kon bestaan, maar volgens het hof zijn er geen argumenten of bewijzen dat de economische eigendom van de aandelen van de dochtermaatschappij van de bv bij een van de dga’s berust. Verder heeft het hof geoordeeld dat van een interne financiering voor 55% sprake is van compenserende heffing.
Cassatiemiddelen
De bv heeft vijf cassatiemiddelen voorgesteld, waarvan de eerste drie veronderstellen dat de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap niet bij de bv maar bij een van de dga’s lag. Verder is de bv van mening dat de volledige rente op de interne financiering aftrekbaar is.
Conclusie
A-G Wattel heeft een conclusie genomen. De A-G is van oordeel dat niet is aangetoond dat een van de dga’s de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap van de bv heeft. Het feit dat sprake is van groot koopmanschap en toerekening van resultaten aan de dga, wil nog niet zeggen dat de dga ook (economisch) eigenaar is van het vermogen van die bv. De kwalificatie groot koopmanschap werkt niet door naar de vennootschapsbelasting. Er is geen reden te veronderstellen dat de fiscale eenheid Vpb nooit heeft bestaan. Verder onderschrijft de A-G het (feitelijke) oordeel van het hof dat voor 55% van de rente van een interne financiering sprake is van compenserende heffing. Daarom is 55% van de betaalde rente aftrekbaar op die interne financiering.
Wet: art. 10a en 15 Wet Vpb 1969
Geef een reactie