Heeft een aandelenfusie als voornaamste doel het uitstellen van inkomstenbelasting? Dan is volgens Rechtbank Gelderland sprake van het zodanig uitstellen van belastingheffing dat dit strijdig is met doel en strekking van de Fusierichtlijn.
Een dga had alle aandelen in een holding (hierna ook wel: oude holding). Deze holding had op haar beurt alle aandelen in vier vennootschappen. Twee van de vennootschappen waren zogeheten onroerendezaaklichamen in de zin van artikel 4 Wet op de belastingen van rechtsverkeer. In het kader van de verkoop van het gehele concern had de dga de keuze tussen verkoop van de deelnemingen van de holding. In dat geval zou overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Bij verkoop van de aandelen van de holding zou de dga aanmerkelijkbelangheffing verschuldigd zijn.
Oprichten nieuwe holding en aandelenfusie
De dga wilde directe belastingheffing voorkomen door een aandelenruil toe te passen. Hij had het voornemen een nieuwe holding op te richten en door een aandelenfusie de oude holding in te brengen tegen uitreiking van aandelen in de nieuwe holding. Bij verkoop van de aandelen in de oude holding door de nieuwe holding zou dan noch inkomstenbelasting noch overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. De inspecteur weigerde echter de goedkeuring voor de aandelenfusie af te geven. In geschil bij Rechtbank Gelderland is of de inspecteur terecht weigerde de goedkeuring voor de aandelenfusie te geven. Ook is in geschil de datum van ontvangst van een ingebrekestelling.
Geen zakelijk motief
De rechtbank oordeelt dat het doorslaggevende motief voor de aandelenfusie is het kunnen overdragen van de aandelen in de oude holding zonder heffing van inkomstenbelasting bij de dga en zonder heffing van overdrachtsbelasting. Een aandelenfusie is niet noodzakelijk voor de overdracht van het concern. Het zodanig uitstellen van belastingheffing komt in strijd met doel en strekking van de Fusierichtlijn. Er liggen geen zakelijke overwegingen aan de aandelenfusie ten grondslag.
Ingebrekestelling inspecteur per e-mail rechtsgeldig
De dga had de inspecteur per e-mail in gebreke gesteld en wilde een dwangsom. De inspecteur vond dat ingebrekestelling per e-mail niet kon. De rechtbank vond in dit geval dat de ingebrekestelling juist had plaatsgevonden. De e-mailadressen stonden vermeld in de correspondentie naar aanleiding van een bezwaarschrift. In die correspondentie stond dat de dga ook per e-mail contact op kon nemen met de behandelend ambtenaar. Daar kwam bij dat de inspecteur enkele dagen na ontvangst van de ingebrekestelling deze had bevestigd en hierop had gereageerd. De dga had recht op een dwangsom vanwege overschrijding van de beslistermijn op het bezwaar met drie dagen.
Wet: art. 3.55 en 4.41 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 2 april 2020 (gepubliceerd 4 mei 2020), ECLI:NL:RBGEL:2020:2384
Geef een reactie