Bij het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting heeft de inspecteur te maken met het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Dat beginsel eist dat de belastingplichtige in staat wordt gesteld zijn zienswijze te geven voordat de inspecteur de naheffingsaanslag oplegt. Schending van dit beginsel leidt in beginsel tot vernietiging van de aanslag.
Een vof kreeg een naheffingsaanslag omzetbelasting. Aanleiding was een boekenonderzoek. Voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag was de vof wel geïnformeerd over het voornemen om een naheffingsaanslag op te leggen, maar waren de vennoten niet gehoord. Nadat namens de vof bezwaar was gemaakt, verminderde de inspecteur de aanslag. De vennoten van de vof waren het toch niet eens met de uiteindelijke beslissing van de inspecteur en stelde dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel was geschonden.
Oordeel Hoge Raad
Hof Den Bosch oordeelde dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel niet was geschonden. De Hoge Raad is het daar niet mee eens. Het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel brengt mee dat de inspecteur die van plan is een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen, de ondernemer moet horen. Dit is alleen anders als de inspecteur een rechtvaardiging aanvoert voor het niet vooraf horen. Het verlenen van uitstel van betaling kan niet als zo’n rechtvaardigingsgrond dienen. Daarom is het verdedigingsbeginsel geschonden. Een dergelijke schending leidt tot vernietiging van het bezwarende besluit als het besluitvormingsproces van de inspecteur zonder die schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Daarvan is in dit geval sprake omdat de naheffingsaanslag is verminderd bij de uitspraak op bezwaar. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vernietigt de naheffingsaanslag.
Verdrag: art. 6 EVRM
Bron: Hoge Raad 25 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:442, 20/01470
Geef een reactie