De bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de overdrachtsbelasting is niet van toepassing. Volgens de rechtbank behoort de verkrijger, een rechtspersoon, van het vastgoed niet tot de in artikel 15, eerste lid, sub b, Wet op belastingen van rechtsverkeer genoemde personen.
Vader bezat aandelen in een beheermaatschappij. Naast een 5% deelneming in de werkmaatschappij behoorde vastgoed tot de bezittingen van de beheermaatschappij. Na het overlijden van vader in 2015 vererfden de aandelen in zijn beheermaatschappij naar moeder. In 2016 verkocht moeder de aandelen aan de holding van de zoon. Bij deze overdracht betaalde de holding overdrachtsbelasting.
Standpunten zoon
De zoon is van mening dat geen overdrachtsbelasting door zijn holding is verschuldigd. Door consolidatie is niet langer sprake van een onroerendezaakrechtspersoon. Is er wel een onroerendezaakrechtspersoon, dan is de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting van toepassing.
Geen consolidatie overdrachtsbelasting mogelijk
Voor een onroerendezaakrechtspersoon moet zijn voldaan aan de doeleis en de bezitseis. Die bezitseis houdt in dat meer dan 50% van de bezittingen van een rechtspersoon bestaat uit vastgoed. Soms tellen ook bezittingen van andere rechtspersonen mee. Die bezittingen van andere rechtspersonen moeten dan pro rata worden toegerekend aan die rechtspersoon. Dat is echter pas het geval als de rechtspersoon meer dan 1/3e belang bezit in een ander lichaam. De beheermaatschappij heeft minder dan 1/3e belang in de werkmaatschappij en behoort bovendien niet tot een concern zoals gedefinieerd voor de overdrachtsbelasting.
Bedrijfsopvolgingsregeling alleen voor natuurlijke personen
Volgens de rechtbank is ook de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting niet van toepassing. De verkrijger, de holding van de zoon, is namelijk geen natuurlijk persoon is. Voor vrijstelling van overdrachtsbelasting moet sprake zijn van een natuurlijk persoon die de onderneming waar het vastgoed toebehoort, voortzet. Volgens de rechtbank is de overdrachtsbelasting terecht betaald.
Wet: art. 4 lid 4 onderdeel a WBRV en art. 15 lid 1 onderdeel b WBRV
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 27 juli 2020 (gepubliceerd 10 september 2020), ECLI:NL:RBNNE:2020:2730, nr. LEE 19/1191
Geef een reactie