Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor de exploitatie van een natuurbegraafplaats de bosbouwvrijstelling geldt.
Op 9 november 2012 wordt een bv opgericht die tot doel heeft de exploitatie van een natuurbegraafplaats in de ruimste zin van het woord. De eigenaar, een transparante bv, van een landgoed in de zin van artikel 1 Natuurschoonwet 1928 sluit met voornoemde bv een huurovereenkomst voor de huur van bospercelen van het landgoed. Tot 2014 verzoekt de transparante bv op de inkomsten uit de verhuur van het landgoed de bosbouwvrijstelling niet van toepassing te laten zijn. Vanaf 2014 is de bosbouwvrijstelling, op verzoek van de transparante bv, wel van toepassing. De inspecteur vindt dat de bosbouwvrijstelling niet van toepassing is op de huuropbrengsten uit de verhuur van de bospercelen van het landgoed.
Het geschil
In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is of de bosbouwvrijstelling van toepassing is op de huuropbrengsten van de bospercelen van het landgoed.
Intact houden opgaand hout essentieel
Het hof oordeelt dat voor een bosbedrijf in de zin van artikel 3.11, eerste lid, Wet IB 2001 essentieel is dat de exploitant opgaand hout intact laat. Daarvan is sprake als de plaats die het bos als bedrijfsmiddel inneemt in het ondernemingsvermogen van de ondernemer, meebrengt dat de exploitant het bos intact laat. Niet van belang is aan welk bedrijfsproces van de onderneming het bos dienstbaar is. Vaststaat dat sprake is van een bos. Eveneens staat vast dat de verhuurde bospercelen ondernemingsvermogen zijn en behoren tot de onderneming van de exploitant. De graven op de natuurbegraafplaats worden tussen de bomen en struiken gegraven. Er worden geen bomen gekapt, zodat het opgaand hout intact wordt gelaten. Het hof oordeelt dat de bosbouwvrijstelling van toepassing is en verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.
Wet: art. 3.11 en 10.9 Wet IB 2001, art. 23 Uitv besl IB 2001 en art. 1 NSW
Geef een reactie