Na het indienen van een hoger beroepschrift moet het hof binnen twee jaar uitspraak doen. Is het hof later, dan heeft een belanghebbende recht op immateriële schadevergoeding. Onder omstandigheden kan de rechter die termijn van twee jaar verlengen. De coronapandemie kan niet in zijn algemeenheid leiden tot verlenging van de tweejaarstermijn.
Een bv verzocht om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden ( NTFR 2021/2312 ) is de coronapandemie echter een uitzonderlijke situatie. Die uitzonderlijke situatie rechtvaardigt een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden voor de berechting in hoger beroep.
Oordeel Hoge Raad
Onder verwijzing naar zijn arrest van 27 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:752) vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak. De coronapandemie is niet in zijn algemeenheid reden voor verlenging. Het coronavirus is alleen een bijzondere omstandigheid als partijen waren uitgenodigd voor de zitting in de periode waarin de gerechtsgebouwen vanwege corona waren gesloten en het onderzoek ter zitting daarom opnieuw moest worden gepland. Dat betrof de periode 17 maart tot en met 10 mei 2020. Daarvan is hier geen sprake. Het hof heeft daarom de redelijke termijn van berechting in hoger beroep ten onrechte verlengd. De Hoge Raad kent alsnog een vergoeding voor immateriële schade aan de bv toe van € 500.
Wet: art. 8:75 Awb
Geef een reactie