De Hoge Raad oordeelt dat de overgangsmaatregel in het kader van de verhoging van het hoge btw-tarief van 19% naar 21% niet van toepassing is op een overeenkomst die alleen strekt tot vaststelling van het recht een verkoopoptie uit te oefenen.
Een projectontwikkelaar heeft in december 2010 met een stichting een afnamegarantieovereenkomst gesloten voor nog te realiseren nieuwbouwwoningen. Volgens die overeenkomst garandeert de stichting dat zij de onverkocht gebleven nieuwgebouwde woningen afneemt tegen een vastgestelde prijs. De projectontwikkelaar heeft op 30 september 2013 voor een deel van de koopsom een voorschotnota aan de stichting uitgereikt. Bij koopovereenkomst van 15 november 2013 is bepaald welke woningen aan de stichting worden overgedragen. De woningen zijn in 2014 geleverd. Niet alle woningen, zoals gefactureerd op 30 september 2013 en opgenomen in de overeenkomst van 15 november 2013 zijn in 2014 aan de stichting overgedragen.
Overgangsrecht
Op 1 oktober 2012 is het algemene btw-tarief verhoogd van 19% naar 21%. Er zijn overgangsregelingen getroffen waaronder een voor woningen die een projectontwikkelaar ná 30 september 2012 levert volgens een vóór 28 april 2012 gesloten overeenkomst. De termijnen die volgens die overeenkomst vóór 1 oktober 2013 vervallen, zijn belast tegen het oude btw-tarief.
Oordeel Hoge Raad
Volgens hof Den Bosch (NTFR 2021/2952) is de overgangsregeling in dit geval niet van toepassing zodat het tarief van 21% geldt. De afnamegarantieovereenkomst bevat namelijk een verkoopoptie, die niet eerder dan op 30 september 2013 is uitgeoefend. Daarmee is volgens het hof geen sprake van een vóór 28 april 2012 gesloten overeenkomst. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Anders dan de projectontwikkelaar voorstaat, ziet de overgangsregeling alleen op overeenkomsten die als zodanig strekken tot levering van een woning en dus niet op overeenkomsten die enkel strekken tot vaststelling van het recht om op een nader te bepalen datum een verkoopoptie ter zake van een of meer woningen uit te oefenen.
Bron: Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1529, 21/03949
Geef een reactie