Is het economische belang na verkoop van de aandelen bij de koper gebleven? Om dat te beoordelen gaat het om de werkelijke bedoeling van partijen, zoals die uit de waarneembare omstandigheden blijkt. Is sprake van een schijnhandeling? Dan moet die worden genegeerd en moet de werkelijke verhouding tussen partijen daarvoor in de plaats komen.
Een dga hield via een houdstervennootschap 100% van de aandelen in I B.V. en J B.V. Daarnaast oefende de dga een onderneming uit bestaande uit de exploitatie van een garagebedrijf met showroom, werkplaats en buitenruimte. Ook verhuurde hij bedrijfsmatig onroerende zaken die de dga tot zijn ondernemingsvermogen rekende. I B.V. nam in de periode 2003-2007 geleidelijk aan de ondernemingsactiviteiten van de dga over. Op 12 januari 2006 vervreemdde de houdstervennootschap 77 van de 80 aandelen in J B.V., waardoor hij geen indirect aanmerkelijk belang meer had in J B.V. In de akte van levering stond dat vanaf 13 juni 2005 de geleverde aandelen voor rekening en risico van de kopers kwamen. Ook ging de dga een bedrijfspand verhuren aan J B.V. Op 17 november 2009 vervreemdde twee kopers een deel van hun aandelen aan de dochter van de dga.
Overdracht economische eigendom?
In geschil bij Rechtbank Gelderland is of de economische eigendom van de aandelen bij de dga is gebleven en voorts is in geschil of de dga zijn eenmanszaak heeft gestaakt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat het economische belang van de aandelen bij de dga is gebleven. De inspecteur heeft niet aangetoond dat partijen de bedoeling hadden de economische eigendom van de aandelen bij de dga te laten. Niet is aannemelijk geworden dat stemafspraken zijn gemaakt en dividend op de verkochte aandelen aan de dga toe zou komen. Waardeveranderingen van de aandelen zijn ook voor rekening en risico van de kopers. De inspecteur heeft aangegeven te twijfelen aan de zakelijkheid van de koopsom van de aandelen voor de dochter van de dga. Hij geeft echter geen nadere onderbouwing van een eventuele onzakelijkheid. De rechtbank oordeelt dat de dga vanaf 13 juni 2005 geen indirect aanmerkelijk belang meer had in J B.V. en dat daardoor de terbeschikkingstelling was beëindigd. Eventuele boekwinst op het aan J B.V. verhuurde pand had de inspecteur daarom al in 2005 in aanmerking moeten nemen in plaats van in 2006.
Geen tijdelijke overdracht van ondernemingsactiviteiten
De dga kan zijn stelling dat de activiteiten van de eenmanszaak tijdelijk zijn overgedragen niet aannemelijk maken. De rechtbank is van oordeel dat bij een tijdelijke overdracht het objectieve voornemen moet bestaan na korte tijd de activiteiten weer op te starten. Van een dergelijk voornemen is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat verhuur van een pand en de verhuur van vergunningen zijn geen ondernemingsactiviteiten, zij gaan het normale vermogensbeheer niet te boven. De eenmanszaak is gestaakt.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 10 januari 2020 (gepubliceerd 10 februari 2020), ECLI:NL:RBGEL:2020:113
Geef een reactie