Doet een ondernemer voor een handeling een beroep op een vrijstelling voor de omzetbelasting vanwege bestaande rechtspraak van de Hoge Raad? En blijkt die rechtspraak later in strijd te zijn met de BTW-richtlijn? Dan kan hij een beroep doen op het rechtszekerheidsbeginsel, mits hij geen aanspraak heeft gemaakt op aftrek van voorbelasting die aan de rechtshandeling moet worden toegerekend.
Een bv had projectontwikkeling als doelstelling en maakte deel uit van een fiscale eenheid omzetbelasting. De bv sloot met een projectontwikkelaar in juni 2008 een samenwerkingsovereenkomst. In dat kader verkocht en leverde de bv de onverdeelde helft van twee percelen grond voor € 4,8 miljoen. Op de percelen bevonden zich resten van bebouwing (fundering van een muur en een transformatorhuisje). Bij de levering was aanvankelijk geen omzetbelasting afgedragen. Volgens de inspecteur was wel omzetbelasting verschuldigd en hij legde daarom een naheffingsaanslag op.
Invloed nieuwe rechtspraak Hof van Justitie
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2260 dat volgens oude rechtspraak de levering van een perceel met resten van een muurtje en een transformatorhuisje vrijgesteld van omzetbelasting was. Volgens de Hoge Raad was geen sprake van een bouwterrein. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt wel dat het kwalificeert als bouwterrein. Dit zou aanleiding kunnen zijn voor naheffing. Volgens het rechtszekerheidsbeginsel kan echter niet worden nageheven.
Toepassing rechtszekerheidsbeginsel
Rechten van belastingplichtigen die zijn verworven door te handelen conform de door de nationale rechter in hoogste instantie gewezen rechtspraak, kunnen niet met terugwerkende kracht worden ontnomen. Ook niet als later blijkt dat die rechtspraak in strijd is met een Europese richtlijn. Een beroep op voornoemd rechtszekerheidsbeginsel slaagt overigens alleen als de belastingplichtige geen aanspraak heeft gemaakt op aftrek van omzetbelasting op goederen en diensten die aan de levering van het perceel moeten worden toegerend. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Den Haag voor een onderzoek naar de aftrek van voorbelasting.
Wel omzetbelasting teruggevraagd
Hof Den haag oordeelde in zijn uitspraak van 18 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2782, dat de vrijstelling niet van toepassing was. De bv heeft alle op de levering betrekking hebbende voorbelasting teruggevraagd en gekregen. Ook heeft de afnemende ondernemer de omzetbelasting teruggekregen. De Hoge Raad heeft nu het tegen de uitspraak van het verwijzingshof ingestelde cassatieberoep zonder nadere motivering verworpen.
In NTFR 2018/2825 vraagt Soltysik zich af of de Hoge Raad in zijn arrest van 7 december 2018 niet te ver gaat om de gevolgen van zijn, achteraf onjuist gebleken, onjuiste jurisprudentie te beperken. Volgens Soltysik doet dit mogelijk afbreuk aan rechtsbescherming die belanghebbende onder de gegeven omstandigheden zou moeten toekomen.
Wet: art. 11 lid 1 en lid 4 Wet OB 1968 en art. 12 lid 1 en 3 en art. 135 lid 1 letter k BTW-richtlijn 2006
Meer informatie: Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1278, nr. 19/05472
Geef een reactie