Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de box 3-heffing 2017 correct is vastgesteld, ondanks het koersverlies op de effectenportefeuille.
Een echtpaar heeft een rendementsgrondslag van € 2,8 miljoen, bestaande uit onder meer bank- en spaartegoeden en effecten. De man en mevrouw hebben bezwaren ingediend tegen de hoogte van de box 3-heffing en hebben verzocht om een rentevergoeding over de teruggaven. Bovendien hebben ze de inspecteur in gebreke gesteld en een dwangsom geëist.
Het geschil
Bij de rechtbank is de hoogte van het box 3-inkomen in geschil, een rentevergoeding over de teruggave en het recht op een dwangsom.
Opbrengst verkoop aandelenpakket onbekend
De rechtbank heeft geoordeeld dat de box 3-heffing, na vermindering bij uitspraken op bezwaar, niet te hoog was. Het echtpaar stelt dat hun aandelenportefeuille tussen 1 januari 2017 en 2018 met € 254.788 in waarde is gedaald. Met deze waardedaling moet bij de bepaling van het werkelijke rendement rekening worden gehouden. Daarnaast stellen ze een aanzienlijk aandelenpakket met verlies te hebben verkocht. Maar overleggen daarvan geen gegevens. Daarom kan de rechtbank het werkelijke rendement in 2017 niet vaststellen. De rechtbank oordeelt dat de box 3-heffing correct is berekend. Er is ook geen sprake van een individuele en buitensporige last. Het echtpaar had het werkelijke rendement bepaald op € 73.154 en daarmee kan de verschuldigde box 3-heffing van € 25.693 worden betaald.
Geen rentevergoeding, wel dwangsom en immateriële schadevergoeding
De rechtbank wees verder het verzoek om rentevergoeding af, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Wel heeft de rechtbank een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaren en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Wet: Wet rechtsherstel box 3, art. 1 EP en art. 14 EVRM
Geef een reactie