Is het bezwaar van een belastingplichtige kennelijk ongegrond? Dan kan de inspecteur afzien van het horen van de belastingplichtige tijdens de bezwaarfase. Voor het oordeel van een kennelijk ongegrond bezwaar kan de houding van de belastingplichtige in het procesverloop een belangrijke rol spelen.
Een man was gehuwd tot 15 februari 2017. Hij gaf in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015 het volledige negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning aan. De inspecteur constateerde dat de man en zijn fiscale partner meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit eigen woning hadden aangegeven. De inspecteur verzocht de man de juiste verdeling van het saldo door te geven. Daarop kwam geen reactie. Daarom corrigeerde de inspecteur het aangegeven negatieve inkomen uit eigen woning met 50%. Ook in de bezwaarfase bleef een reactie uit van de man op het verzoek van de inspecteur. Op 29 december 2017 kondigde de inspecteur aan het bezwaar af te wijzen. De man kreeg nog een laatste kans zijn bezwaarschrift toe te lichten, maar maakte hiervan geen gebruik.
Geen schending hoorplicht
In geschil bij Rechtbank Den Haag zijn schending van de hoorplicht en de correctie van 50% negatief inkomen van de woning bij de man. De man had zijn bezwaarschrift niet gemotiveerd of onderbouwd, ondanks diverse verzoeken hiertoe van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt daarom dat in dit geval de Belastingdienst terecht heeft afgezien van het horen. Het bezwaar is namelijk kennelijk ongegrond.
Terechte correctie negatieve inkomsten eigen woning
Geven fiscale partners gezamenlijk meer dan 100% van de negatieve inkomsten uit eigen woning aan? Dan geldt de wettelijke fictie dat beide partners ieder niet meer dan 50% hebben van het negatieve inkomen. In de aanslag- en bezwaarfase hebben de man en zijn fiscale partner onderling geen andere keuze gemaakt. De Belastingdienst heeft daarom terecht de negatieve inkomsten uit eigen woning bij de man met 50% gecorrigeerd.
Gehele jaar fiscaal partner
De rechtbank verwierp ook de stelling van de man dat de vrouw geen fiscaal partner meer was in 2015. Beiden ex-echtelieden hadden nog hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen. Ondanks de scheiding van tafel en bed waren zij in 2015 fiscaal partner gebleven.
Wet: art. 7:3 (onder b) AWB en art. 2.17 lid 3 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 23 januari 2020 (gepubliceerd 12 februari 2020), ECLI:NL:RBDHA:2020:1099
Geef een reactie