De staatssecretaris heeft met toepassing van de hardheidsclausule goedkeuringen verleend voor het verlaagde tarief of startersvrijstelling overdrachtsbelasting bij verkrijgingen van een woning.
De eerste goedkeuring betreft de situatie dat zich na ondertekening van de koopovereenkomst, maar voor de juridische levering van een woning een onvoorziene omstandigheid voordoet. In de wet is al wel de situatie geregeld van onvoorziene omstandigheden die zich voordoen na verkrijging van de woning. Er geldt echter geen tegemoetkoming voor onvoorziene omstandigheden die zich voordoen tussen het ondertekenen van de koopovereenkomst en de werkelijke verkrijging van de woning. Met de eerste goedkeuring kan onder voorwaarden ook bij onvoorziene omstandigheden vóór de werkelijke verkrijging van een woning de startersvrijstelling of het 2%-tarief worden toegepast. Het gaat om onvoorziene omstandigheden zoals genoemd in art. 15a, vijfde lid, WBRV.
Meerdere verkrijgingen van een woning op dezelfde dag
Om de startersvrijstelling te kunnen gebruiken, moet de verkrijger onder meer verklaren deze vrijstelling niet eerder te hebben toegepast. Een verkrijger kan slechts eenmaal gebruik maken van de startersvrijstelling. Als er twee of meer verkrijgingen door dezelfde verkrijger met betrekking tot dezelfde woning plaatsvinden, kan de verkrijger de startersvrijstelling slechts op een van de verkrijgingen toepassen. Over de andere verkrijging(en) is de verkrijger dan in beginsel overdrachtsbelasting naar het 2%-tarief verschuldigd.
Goedkeuring toepassing startersvrijstelling
De staatssecretaris vindt voornoemde uitkomst niet gewenst bij verkrijging van zowel een beperkt recht als de blote eigendom van een woning op dezelfde dag. De staatssecretaris keurt nu goed dat voor de startersvrijstelling de verkrijging van de blote eigendom en een beperkt recht van dezelfde woning één verkrijging is. De volledige eigendom van de woning moet op die dag dan wel in handen komen van de verkrijger. Voor de goedkeuring mag de waarde van het beperkte recht en de blote eigendom van de woning gezamenlijk niet meer dan € 400.000 (woningwaardegrens) zijn.
Bron: Besluit van 29 juni 2021, nr. 2021-121034, Ministerie van Financiën, Stcrt. 2021, 34540
Geef een reactie